De eerste Romeinse stad in Nederland
Een nieuwe markt
De stad werd weer opgebouwd, ditmaal in het laaggelegen westelijke deel van Nijmegen, waar de inheemse nederzetting Batavodurum al lag. Bij de administratieve indeling van de provincie, aan het einde van de eerste eeuw, werd deze plaats aangewezen als hoofdstad van de Bataven. De naam Oppidum Batavorum werd in de steek gelaten en de hoofdstad van de Bataven kreeg de nieuwe naam Ulpia Noviomagus ('Ulpische Nieuwmarkt'). Deze naam is al op verschillende inscripties terug gevonden. Door de toevoeging Ulpia gaat men er over het algemeen van uit dat de stad marktrechten heeft gekregen van keizer Marcus Ulpius Traianus, ergens rond 104. Misschien veranderde de naam echter al vlak na 70, toen de stad werd verplaatst naar het westen van het huidige Nijmegen. De benaming Noviomagus ('nieuwe markt') lijkt in dat geval heel toepasselijk. De toevoeging 'Ulpia' zou dan pas ten tijde van de regering van Traianus zijn toegevoegd.
Nijmegen als municipium
We weten dat de hoofdstad van de Bataven ook
stadsrechten
heeft gekregen. De naam Municipium Batavorum is namelijk bekend van
inscripties. We weten echter niet wanneer de stad deze status kreeg.
Het
algemene idee is dat het stadsrecht ergens in de loop van de tweede
eeuw werd
verleend. Het is echter ook mogelijk dat het al eerder gebeurde, onder
keizer
Traianus, rond 104. Tijdens de regering van Traianus, vertrokken 5000
soldaten
uit Nijmegen. Ze waren in het eindelijk rustige Germania Inferior niet
meer
nodig en werden daarom ingezet in het pas veroverde Dacia
(Roemenië). In
Nijmegen bleef alleen een kleine legereenheid achter. Dit moet een klap
zijn
geweest voor de locale economie. Men neemt over het algemeen aan dat
Traianus
daarom marktrechten verleende aan de burgerlijke nederzetting, zodat de
economie weer op kon bloeien. Het is evengoed mogelijk dat Traianus
niet alleen
marktrechten verleende, maar meteen ook stadsrechten. Als Nijmegen
inderdaad al
rond 104 stadsrechten kreeg, dan was het het eerste municipium in
Nederland. Of
de stad zich nu municipium mocht noemen of niet, de naam (Ulpia)
Noviomagus
werd duidelijk het meest gebruikt.
De vroegste Romeinse stad in Nijmegen, Oppidum Batavorum, was waarschijnlijk ongeveer 20 ha groot. Daarvan is slechts een klein deel onderzocht. De stad werd waarschijnlijk al rond het begin van de jaartelling gesticht. Het gebeurde in ieder geval voor het jaar 10. Dit kan men afleiden uit de vondsten die tijdens de opgravingen zijn gedaan. Verder is een fragment van een zogenaamde 'godenpijler' gevonden. Dit was een monumentale godenpijler ter ere van keizer Tiberius en zijn veldheer Germanicus, die een paar succesvolle veldtochten tegen de Germanen hadden gehouden in 14-16 na Chr.
Stedenbouw
Voor een vierkant stratenpatroon, zoals bijvoorbeeld in
Forum Hadriani, zijn nog geen aanwijzingen. De bebouwing lag in een
lint langs
een belangrijke doorgaande route van oost naar west. De verschillende
percelen
werden gescheiden door schuttingen of hagen, waarvan de greppeltjes
haaks op de
grote weg werden gegraven.
Huizen
Van
de gebouwen in de stad is maar weinig terug gevonden.
Waarschijnlijk waren ze, zoals gebruikelijk in die tijd, van hout en
leem
opgetrokken. Vanaf ongeveer 40 na Chr. werden hier en daar fundamenten
of
kelders van steen gebouwd, wat erg bijzonder was voor Nederland in die
periode.
In het najaar van 2005 zijn bij opgravingen de stenen fundamenten
blootgelegd
van een groot gebouw uit ongeveer 40 na Chr. Het kan hier gaan om een
heel
grote woning van een belangrijke ambtenaar, maar waarschijnlijk zijn
het de
fundamenten van één van de openbare gebouwen van Oppidum
Batavorum.
Aan de rand van de stad
De rand van de stad was waarschijnlijk onbebouwd. Hier lagen wellicht moestuintjes. Rondom de stad werden spitsgrachten gegraven, om de stad te beschermen. Het is niet precies bekend wanneer deze grachten werden gegraven, maar ze zijn in ieder geval niet direct in de eerste fase aangelegd. Een van de opgegraven delen van de gracht is namelijk door een aantal oudere perceelsgreppels heen gegraven.
Verwoesting en wederopbouw
Tijdens de Bataafse opstand in 69/70 na Chr. heeft
Oppidum
Batavorum het, als symbool van de Romeinse overheersing, zwaar te
verduren
gehad. De stad is grondig verwoest door brand. Toch zijn er bij recente
opgravingen aanwijzingen gevonden dat er na de grote stadsbrand in
69/70
misschien nog mensen woonden op de plaats van Oppidum Batavorum. Hoe
deze
bewoning er uit heeft gezien is (nog) niet bekend. De civitas hoofdstad
werd in
ieder geval na de opstand verplaatst naar het lager gelegen westen van
Nijmegen. Deze nieuwe stad van de Bataven werd bekend onder de naam
(Ulpia)
Noviomagus.
Nieuwe stad op een oude plek
Ulpia Noviomagus werd gebouwd op de plaats van een
oude
inheemse nederzetting in het westen van het huidige Nijmegen. Er zijn
aanwijzingen dat er in deze inheemse nederzetting een cultusplaats bij
de
rivier lag. Het is goed mogelijk dat deze nederzetting het door de
klassieke schrijvers
genoemde 'Batavodurum' is.
Stedenbouw
De grenzen van Ulpia Noviomagus bestonden uit
één of
meerdere greppels. De stad was aan het einde van de eerste eeuw nog
vrij open
wat betreft bebouwing. Langs een uitvalsweg naar het zuiden stond de
bebouwing
nog tot ver buiten de latere stadsmuur. In de stad werd wonen en werken
gecombineerd, wat bijvoorbeeld te zien is aan de vele
pottenbakkerswerkplaatsen. De pottenbakkersovens en andere werkplaatsen
lagen
niet aan de rand van de stad, zoals elders, maar gewoon op de
achtererven van
huizen midden in de stad.
Wonen en werken
Vooraan op de lange percelen, direct aan de weg,
stond de
bebouwing. De langgerekte percelen (en huizen) lagen met hun korte kant
aan de
weg. De achtererven zijn onder andere als werkplaats gebruikt. De
huizenblokken
van de meer welgestelde lieden lagen waarschijnlijk in het meer
noordelijk
gelegen deel van de stad, waar pas weinig is opgegraven.
Een centrum voor de omgeving
Vanaf het begin van de tweede eeuw kreeg de stad
niet alleen
marktrechten, het werd ook omgevormd tot het bestuurlijke centrum van
de
civitas Batavorum, het stamgebied van de Bataven. Er verrezen
waarschijnlijk
verschillende openbare gebouwen in de stad. Resten van een tweetal
tempels en
een badhuis zijn intussen terug gevonden. Gelijktijdig kon men in het
grote
kampdorp bij de verderop gelegen legioensvesting naar het amfitheater
of naar
de grote markthal.
Herinrichting van de stad
Uit
de opgravingen bij de tempels in de stad zelf blijkt dat
de oude stad flink werd aangepakt om grote gebouwen neer te zetten.
Diverse
ambachtelijke bedrijfjes en woonhuizen moesten wijken om de tempels te
kunnen
bouwen en nieuwe straten aan te leggen. Er verrezen nu ook rijkere
woonhuizen
aan de zuidkant van de stad. Waarschijnlijk was het tiende legioen
betrokken
bij de werkzaamheden in de stad. Zij zijn echter alleen aanwezig
geweest bij
het begin van de bouw, want het is bekend dat het legioen in 104 na
Chr. vertrok.
Het is heel moeilijk in te schatten hoeveel inwoners de stad heeft
gehad.
Waarschijnlijk moet dit aantal, gezien de oppervlakte van de stad,
ergens
tussen de 3000 en 5000 hebben gelegen.
Stadsbrand
Tussen ongeveer 160 en 180 na Chr. werd een stadsmuur met gracht om een beperkt deel van Ulpia Noviomagus aangelegd. Kort na de bouw van de muur zijn grote delen van de stad afgebrand. Het is helemaal niet zeker dat de brand veroorzaakt werd door een aanval van noordelijke Germaanse troepen. Stadsbranden, veroorzaakt door bijvoorbeeld een onvoorzichtige bakker, pottenbakker of smid, kwamen waarschijnlijk regelmatig voor. Omdat het merendeel van de huizen en gebouwen van hout, leem en riet was kon het vuur zich snel verspreiden.
De laatste fase
Delen van de stad werden na de stadsbrand
herbouwd, maar de
stad heeft zich niet verder ontwikkeld. Wellicht heeft de bebouwing
zich vanaf
het begin van de derde eeuw meer geconcentreerd in het noordelijke deel
van de
stad, maar daar zijn nauwelijks opgravingen verricht. De zuidelijke
zone werd
vanaf dat moment weer gedomineerd door ambachtelijke activiteiten. Rond
het
midden van de derde eeuw lijkt de bewoning van de stad tot een einde te
zijn
gekomen. In de vierde eeuw werd de stad echter opnieuw in gebruik
genomen door
de Franken, die het Romeinse rijk vanuit de gebieden ten noorden van de
Rijn
waren binnen gevallen.
Fasering en locaties in Nijmegen |
||
Periode |
Nijmegen-west
(Ulpia Noviomagus) |
Nijmegen-Valkhof
(Oppidum Batavorum) |
ca 10 voor Chr. - 69/70 na Chr. |
Inheemse nederzetting:
Batavodurum. Met cultusplaats langs de rivier. |
Oppidum Batavorum |
69-70 na Chr. |
Bataafse opstand. Gevolgen voor
Batavodurum onbekend |
Bataafse opstand: Oppidum
Batavorum wordt verwoest |
ca 70 - ca 100 na Chr. |
Nieuwe stad: (Ulpia) Noviomagus
in plaats van Oppidum Batavorum |
Zeer kleinschalige wederopbouw |
vanaf ca 100 na Chr. |
Marktrecht (en stadsrecht?)
verlening: Definitieve stadsaanleg met
rechthoekig stratenpatroon en openbare gebouwen |
- |
ca 170 na Chr. |
Grote stadsbrand. Gedeeltelijke wederopbouw | - |
Tot nu toe is alleen in Nijmegen een forum
(markthal) terug
gevonden. Deze lag in het kampdorp, de canabae, naast het legioenskamp.
Waarschijnlijk hebben ook de inwoners van Noviomagus hier hun waren
gekocht en
verhandeld. Het forum in het kampdorp van Nijmegen bestond uit een ruim
2 ha.
groot gebouw met een open binnenplaats. Rondom de binnenplaats lag een
overdekte zuilengalerij, waarachter winkels en magazijnen lagen. Aan de
achterzijde van het gebouw lag een grote hal (de basilica), waar de
groothandelaren hun waar verkochten. De oostelijke vleugel had een op
houten
palen rustende vloer, zodat er een kruipruimte ontstond. Dit diende
waarschijnlijk om vochtproblemen tegen te gaan. Ook de binnenplaats was
voorzien van een 1 ha. grote houten vloer. Meer dan 50.000 houten
paaltjes
vormden de fundering van deze vloer. Op de binnenplaats zelf zijn
resten van
grote rechthoekige fundamenten terug gevonden, gebouwd van
dakpanfragmenten.
Waarschijnlijk stonden hier in het midden twee grote beelden tegenover
elkaar.
Wat dit voor beelden waren is niet bekend. De grote markthal is
opgericht ten
tijde van de verstening van de legioensvesting, in ongeveer 100 na Chr.
Het is nog
maar de vraag hoe lang het gebouw heeft gestaan. Kort na het begin van
de bouw
vertrok het tiende legioen namelijk uit Nijmegen. Er zijn geen
aanwijzingen dat
het gebouw in de tweede eeuw in gebruik is geweest. Tegenover de
markthal lag
een industriële wijk, waarvan een aantal gebouwen, diverse grotere
en kleinere
werkplaatsen en een graanopslagplaats zijn opgegraven.
Zowel in Nijmegen als in Voorburg zijn resten van
een groot
openbaar badhuis terug gevonden. De inwoners van het oude Nijmegen
konden
binnen hun eigen stad naar het badhuis. Tot nu toe lijkt het, hoewel
het niet
volledig is opgegraven, het grootste badgebouw dat uit Nederland bekend
is. Er
zijn verschillende bouwfases aangetroffen, waarbij de ruimtes van
functie
wisselden en enkele muren werden afgebroken of juist geplaatst. De
muren waren
aan de binnenzijde met rode en witte panelen beschilderd. Van het
badgebouw
zijn het warmwaterbad (caldarium), het lauwwaterbad (tepidarium) een
stookruimte en de plaats van de warmwaterboiler terug gevonden. Het was
bij de
opgraving nog goed te zien hoe het verwarmingssysteem, de zogenaamde
hypocaustverwarming, vroeger werkte. Onder de vloer van het badhuis
stroomde
warme lucht, zodat de vloer verwarmd werd. Een groot deel van de warme
lucht
steeg vervolgens op via buizen (tubuli) in de muren, waardoor ook de
muren
lekker verwarmd werden. In het Nijmeegse badhuis zijn veel van de
pilaartjes
onder de vloer terug gevonden. Tussen deze pilaartjes lagen de
ingestorte
resten van de eigenlijke vloer van het gebouw. Van de buizen in de
muren zijn
grote hoeveelheden fragmenten gevonden. Dakpannen met stempels van het
tiende
legioen geven aan dat in ieder geval een deel van het badhuis
waarschijnlijk
rond 100 na Chr. is opgetrokken. Aan het einde van de tweede eeuw
raakte het
badhuis buiten gebruik. Het gehele complex, ongeveer 1 ha. groot was,
is maar
gedeeltelijk opgegraven.
Het enige bekende Romeinse amfitheater binnen het huidige Nederland lag in de canabae van het Nijmeegse legioenskamp. Het heeft waarschijnlijk veel geleken op die in de stad Xanten (Colonia Ulpia Traiana). Het amfitheater bestond uit een ovale arena, die door middel van een tufstenen muur van de tribunes afgescheiden lag. De tribunes zelf lagen op het zand dat vrij was gekomen bij het graven van de arena. De ovale arena mat ca 58 x 46 m en had in het midden een vierkante toneelkelder van waaruit bijvoorbeeld wilde dieren de arena in werden gejaagd. Op de tribunes was waarschijnlijk plaats voor ca. 5000 of 6000 toeschouwers. Dit zijn meer mensen dan er (naar schatting) in de stad Noviomagus woonden. Het theater was dan ook in eerste instantie gebouwd voor de legioenssoldaten, waarvan er ook duizenden moeten zijn geweest. Na het vertrek van het legioen, rond 104 na chr., bleef het amfitheater staan. De vondsten bij het amfitheater duiden er op dat het waarschijnlijk nog tot in de derde eeuw in gebruik is gebleven. Dit geeft aan dat het theater waarschijnlijk (ook) voor de inwoners van de stad bedoeld was.
Van
de Nijmeegse herberg (mansio of praetorium in het
latijn) in het kampdorp zijn relatief veel gebouwsporen terug gevonden.
In het
archeologische park Archeon in Alphen aan de Rijn kon het gebouw daarom
goed
nagebouwd worden. Aan beide korte zijden van een binnnenplaats stonden
lange
gebouwen met kleine vertrekken. Aan de lange zijden van de binnenplaats
lagen
waarschijnlijk overdekte galerijen. De gebouwen aan de korte zijden
hadden
waarschijnlijk meerdere verdiepingen. De wanden binnenshuis waren
versierd door
middel van muurschilderingen.
Tussen ongeveer 160 en 180 na Chr. werd een klein
deel van
Noviomagus ommuurd. De muur omsloot lang niet alle op dat moment
bestaande
bebouwing. Een belangrijk deel van de bebouwing aan de zuidkant van de
stad
kwam buiten de ommuring te liggen. Tegen de binnenzijde van de muur lag
een
aarden wal, waarop soldaten op de uitkijk konden staan. Een brede
gracht buiten
de muur zorgde voor een aanvullende verdediging. Kort na de bouw van de
muur
zijn grote delen van de stad afgebrand. Dit hoeft niet te betekenen dat
de
muren een aanval niet hadden weerstaan. Stadsbranden kwamen
waarschijnlijk
regelmatig voor.
Houten huizen
In Oppidum Batavorum, dat al in 69/70 werd verwoest, stonden, zoals gebruikelijk in die tijd, waarschijnlijk vooral houten huizen. De verschillende percelen werden gescheiden door schuttingen of hagen, waarvan de greppeltjes haaks op de grote weg zijn terug gevonden. Van de gebouwen in de stad is maar weinig terug gevonden.
Het oudste stenen huis van Nederland
Vanaf ongeveer 40 na Chr. werden hier en daar
fundamenten of
kelders in steen gebouwd, wat erg bijzonder was voor Nederland in die
periode.
In het najaar van 2005 zijn bij opgravingen de stenen fundamenten
blootgelegd
van een groot gebouw uit ongeveer 40 na Chr. Het kan hier gaan om een
heel
grote woning van een belangrijke ambtenaar, maar waarschijnlijk zijn
het de
fundamenten van één van de openbare gebouwen van Oppidum
Batavorum.
Van hout naar steen
De huizen in Ulpia Noviomagus werden in eerste
instantie van
hout en leem gebouwd. Ze stonden op smalle langwerpige percelen en
hadden soms
een binnenindeling van licht uitgevoerde wanden. Pas later werden de
huizen
langzaam 'versteend'. Waar oorspronkelijk houten en lemen huizen
stonden,
werden nieuwe, anders ingedeelde en zwaarder gefundeerde huizen
opgetrokken.
Deze werden vaak nog wel in hout gebouwd. Als eerste werd vaak de
kelder in
steen uitgevoerd. Later werd er bijvoorbeeld een vertrek in steen
aangebouwd.
Steenbouw had als bijkomend voordeel dat het brandgevaar beperkt werd.
Een
voorbeeld voor het versteningsproces van de huizen is direct ten westen
van de
tempels op het Maasplein aangetroffen. Een vakwerkhuis, gebouwd rond
100 na
Chr., vloog in de brand en werd op vrijwel dezelfde plaats herbouwd.
Het kreeg
echter wel een andere indeling. De funderingen werden bovendien op
enkele
plekken zwaarder uitgevoerd door baksteenpuin te gebruiken. Achter het
huis
werd later een stenen vertrek met verwarming aangebouwd. In dezelfde
wijk werd
ook een ander huis gebouwd: groter dan de langwerpige stadshuizen. Het
huis
heeft meer weg van de hoofdgebouwen van de grote herenboerderijen
(villae) op
het platteland.
Enckevort, H. Van & Thijssen, J., 2001, Der Hauptort der Bataver in Nijmegen im 1. Jahrhundert n. Chr. Von Batavodurum und Oppidum Batavorum nach Ulpia Noviomagus. In: Gundolf Pecht (Hrsg), Genese, Stucktur und Entwicklung Römischer Städte im 1. Jahrhundert n. Chr. in Nieder- und Obergermanien (Xantener Berichte. Grabung - Forschung - Präsentation Band 9) Mainz
Enckevort, H. Van & Thijssen, J., 2003, Nijmegen und seine
Umgebung im Umbruch zwischen Römerzeit und Mittelalter.
In: Kontinuität
und Diskontinuität. Germania inferior am Beginn und am
Ende der
römischen Herrschaft.
(Ergänzungsbände zum Reallexikon der
Germanischen
Altertumskunde 35) Berlin/New York. 83-118
Enckevort, H. Van & Thijssen, J., 2003, Nijmegen - A Roman town
in the Frontier Zone of Germania Inferior. In: Pete Wilson (Ed.), The
archaeology of Roman towns. Studies in honour of professor John Wacher.
Oxford. 59-72
Haalebos, J.K., 1990, Neues aus Noviomagus. Archäologisches
Korrespondenzblatt 20. 193-200
Willems, W.J.H.et al (Ed.), 2005, Nijmegen, Geschiedenis van de oudste stad van Nederland. Dl. 1: Prehistorie en Oudheid. Wormer