De opkomst van een villa landschap

See this text in


De bevolking voor de komst van de Romeinen

Nieuwkomers

kaart1ROBAmersfoortIn de laatste vijftig jaar voor het begin van de jaartelling kwamen er nieuwe bevolkingsgroepen in Zuid-Nederland. Zij vermengden zich met de plaatselijke bewoners. Rond het begin van de eerste eeuw na Chr. woonden er in ieder geval twee van dergelijke nieuwe bevolkingsgroepen in Zuid-Nederland waarvan we de naam met zekerheid kennen: de Bataven in het rivierengebied en de Cananefaten langs de Zuid-Hollandse kust. Er zijn daarnaast nog enkele namen van andere bevolkingsgroepen bekend. Het is echter lastig om te bepalen welke groep waar woonde. Lees hiervoor 'De inheemse bevolking van de provincie'.

Landschap

001paleogeografieNederlandROBAmersfoortArcheologische resten wijzen telkens weer op de verschillen (en overeenkomsten) tussen verschillende regio's in Nederland. Die regio's komen opmerkelijk goed overeen met de verschillende soorten landschap. De natuurlijke situatie heeft namelijk in sterke mate de mogelijkheden voor bewoning beïnvloed. In de Romeinse tijd waren grote delen van ons land nat en slecht toegankelijk. Maar dat betekende niet dat men er niet woonde. De bewoning had alleen een ander karakter dan op de drogere gronden. Nederland valt namelijk uiteen in een hoog en droog Pleistoceen deel in het zuiden en oosten van het land (de gele en oranje stukken op de kaart) en een nat Holoceen deel in het noorden en westen (de blauwe stukken op de kaart). Het land in het Pleistocene deel werd tijdens de laatste IJstijd gevormd en bestaat voornamelijk uit zandgronden. De gletsjers duwden tijdens deze IJstijd grote hoeveelheden grond op, waardoor een aantal ruggen (stuwwallen) werden gevormd, die voor een beetje reliëf zorgen. Eigenlijk is alleen het uiterste zuiden van Limburg echt heuvelachtig. Hier liggen lemige lössafzettingen (oranje kleur op de kaart), die altijd een grote aantrekkingskracht hebben uitgeoefend op de mensen, omdat ze zo vruchtbaar zijn. Het Holocene deel is gevormd in de delta van de diverse rivieren en door de zee. Dit heeft zich allemaal pas afgespeeld toen de laatste IJstijd rond 10.000 jaar geleden was afgelopen. De rivieren slingerden zich een weg door het laaggelegen Nederland, op weg naar de zee. Het Holocene deel bestaat hoofdzakelijk uit klei en veen. Door de grote veengebieden liepen kleine riviertjes, waarlangs wat hoger gelegen oevers lagen. Over het algemeen was het echter een nat en slecht toegankelijk gebied.

kaart 50 na

Boeren op natte en droge gronden

Het is opvallend dat vrijwel alle nederzettingen voordat de Romeinen kwamen redelijk vergelijkbaar waren in grootte en vondstmateriaal. Er waren blijkbaar geen grotere centrale plaatsen. Dat er weinig of geen centrale plaatsen in het Nederlandse gebied zijn geweest heeft waarschijnlijk onder andere te maken met de tradities en de manier van leven van de inheemse bevolking. In de natte gebieden en op de zandgronden in Brabant en het oosten van het land, woonden vooral veeboeren, die runderen en paarden fokten. Wat ze verder nog verbouwden was voornamelijk voor eigen gebruik. Akkerbouw bracht in het natte Nederland vermoedelijk te weinig op. Alleen in het uiterste zuiden van het land, op de lemige lössgronden van zuid-Limburg, was de akkerbouw waarschijnlijk de belangrijkste wijze van bestaan.

Veeboeren

De inheemse veeboeren hielden runderen in hun gecombineerde woonstalhuizen. Om het vee te kunnen laten grazen was veel ruimte nodig, waardoor de nederzettingen verder uit elkaar lagen. Met al het vee zou het wonen in een stad of grotere nederzetting onhandig zijn. Grotere centrale plaatsen waren er dan ook waarschijnlijk niet. De regio rond Kessel en Lith lijkt desondanks een centrale rol te hebben gespeeld voor het rivierengebied. Hierbij moet echter wel worden opgemerkt dat juist het oostelijke rivierengebied één van de best onderzochte regio's is. Kessel en Lith liggen op de samenvloeiing van twee rivieren, de Waal en de Maas. Dit was een belangrijke plaats. Er lag al vóór de Romeinse tijd een groot centraal heiligdom, waar mensen uit een wijde omtrek naartoe kwamen. Ook in Elst en bij het huidige Brabantse plaatsje Empel hebben dergelijke grote heiligdommen gelegen. Waarschijnlijk is in deze periode echter niet te spreken over iets als een hoofdstad.

Bijzondere Bataven

Uit historische bronnen weten we dat de Bataven in de vroeg-Romeinse tijd een speciale positie hadden. Waarschijnlijk waren ze al voor de verhuizing naar het Nederlandse rivierengebied bevriend geraakt met de Romeinen en waren er onderling verdragen gesloten. Ook na de verhuizing zette de vriendschap zich voort. De verdragen bleven van kracht: de Bataven hoefden geen belasting te betalen in de vorm van geld of goederen. Wel waren ze verplicht soldaten te leveren voor het Romeinse leger. Grote hoeveelheden jonge mannen vertrokken bij hun families en sloten zich aan bij de Bataafse eenheden in het Romeinse leger. De Bataafse krijgers werden bijzonder gewaardeerd. Ze maakten dan ook al vroeg deel uit van de keizerlijke garde in Rome. Ook de andere bevolkingsgroepen in Nederland, zoals de Cananefaten en hoogstwaarschijnlijk ook de Sturii en de Marsaci, hebben troepen geleverd voor het Romeinse leger. Alle soldaten kregen tijdens hun diensttijd het een en ander mee van de Romeinse maatschappij. Ze moesten zich namelijk aanpassen aan het Romeinse soldatenleven, waardoor de meeste soldaten bijvoorbeeld leerden lezen en schrijven.


Nederzettingen voor de komst van de Romeinen

Veranderende nederzettingen

Veel van de opgegraven inheemse nederzettingen dateren vanaf ongeveer het begin van jaartelling. Een aantal nederzettingen lijkt echter al in het midden van de eerste eeuw voor Chr. bewoond te zijn en ook in de Romeinse tijd in gebruik te blijven.

 Zwervende erven

In de IJzertijd was er sprake van zogenaamde 'zwervende erven'. De gecombineerde woonstalhuizen, waar het vee en de mensen onder één dak woonden, lagen temidden van de akkers. Naast het hoofdgebouw lagen kleine schuurtjes (zogenaamde 'spiekers') waar de oogst kon worden opgeslagen. Het erf werd regelmatig verplaatst. Zo kon men andere akkers in gebruik nemen en woonde men nog steeds dicht bij zijn landbouwgrond.

Een vaste stek

Vanaf de Late-IJzertijd bleef men steeds meer op vaste plaatsen in het landschap wonen. Ook als een huis aan vervanging toe was, herbouwde men het op vrijwel dezelfde plek. Om de boerderij en zijn bijgebouwen groef men vaak een ondiepe greppel (waarschijnlijk met een haag of een hek). Zo werd het erf duidelijk afgescheiden van de omgeving en konden er geen (wilde) beesten het erf op of af lopen. Het lijkt er bovendien op dat men door middel van de greppel zijn eigen bezit wilde afbakenen van de rest. Men werd zich waarschijnlijk bewuster van een eigen bezit. Enkele grotere nederzettingen werden zelfs geheel omheind.

Veranderingen

De bewoning uit de IJzertijd onderscheidde zich in een aantal opzichten van die uit de Romeinse tijd. Het is opvallend hoe de huizen en nederzettingen aan het einde van de IJzertijd, in de laatste vijftig of honderd jaar voor het begin van de jaartelling, veranderden. Omdat de huizen langer op dezelfde plek bleven staan, werden ze ook veel robuuster uitgevoerd. De dakdragende middenstaanders werden dikker en bovendien dieper ingegraven. De oriëntatie van de huizen lijkt ook te veranderen. Voor het eerst ontstonden er bovendien grotere nederzettingen die uit meer dan een paar boerderijen bestonden. Tegelijkertijd met het plaatsvaster worden van nederzettingen ging men dus kennelijk ook bij elkaar in de buurt wonen.

Regionale tradities

056nederzetting50vChrHet merendeel van de nederzettingen bestond uit hooguit drie of vier gelijktijdige boerderijen met bijgebouwen en waterputten. De mensen woonden (nog steeds) in gecombineerde woonstalhuizen. Als men het voorkomen van bepaalde huistypes en de verschillende soorten handgemaakt aardewerk op een kaart zet, blijken er regio's aanwijsbaar, waar bepaalde gebruiken overheersten. De grenzen tussen de verschillende regio's blijken ongeveer overeen te komen met grenzen tussen bepaalde landschappen en bodemsoorten. De regio's kloppen bovendien redelijk met waar volgens de Romeinse teksten de verschillende bevolkingsgroepen woonden, al moet men altijd voorzichtig zijn met het leggen van dergelijke verbanden. Er zijn op deze manier een drietal regio's te onderscheiden in het latere Romeinse deel van Nederland: Zuidoost Nederland (huidige provincies Noord-Brabant en Limburg), het kustgebied (provincies Zuid-Holland en Zeeland) en het rivierengebied (een deel van de huidige provincies Gelderland en Utrecht). Binnen deze grove indeling zijn er nog weer kleine verschillen aan te wijzen. In de grootte van de nederzettingen en de opzet lijkt er tussen de verschillende regio's maar weinig verschil te zijn.

057regiosROBAmersfoort

Zuidoost Nederland: akkerbouwers en veeboeren

059tweeschepigIn Zuidoost Nederland woonden rond het begin van de jaartelling in ieder geval de Texuandri en de Cugerni. Het gebied valt uiteen in twee hoofdgebieden: de vruchtbare en heuvelachtige lössgronden in het zuiden van Limburg en de wat armere Brabantse en Noord-Limburgse zandgronden. In deze regio is vanaf de Bronstijd een doorgaande ontwikkeling te zien in de huizenbouw. De woonstalhuizen waren tweeschepig: een rij dakdragende palen in het midden van het huis deelde het gebouw in tweeën. Het aardewerk lijkt eveneens een doorgaande ontwikkeling te kennen vanuit de IJzertijd tot in de Romeinse tijd. Ook komen in deze regio sporadisch kleinere huizen voor, vooral in het lössgebied. Dit waren waarschijnlijk geen gecombineerde woonstalhuizen, maar losse woonhuizen of stallen.

058tweeschepigdehorden   060beegden

Langs de kust: leven met het water

061plattegrondEllewoutsdijkDe kust vormde een andere regio. Dit gebied werd vooral gekenmerkt door de natte veengebieden en de hoger gelegen strandwallen. Alleen de strandwallen zijn altijd goed bewoonbaar geweest. Vóór het begin van de Romeinse tijd waren hele stukken land achter de duinen overstroomd en in sommige gebieden was de grond lange tijd te nat om op te wonen. In sommige opgravingen rond de Maasmonding is dat vaak goed te zien. Tussen sporen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd ligt vaak een laag klei, die werd afgezet tijdens de overstromingen. In het veengebied van Midden-Delfland (vlak ten noorden van de Maasmonding) zijn er wel aanwijzingen voor een continue bewoning gevonden. Opvallend is hier dat de nederzetting op het veen wel continu bewoond lijkt, maar die op de klei niet.

In het kustgebied tussen Maas en Rijn woonden aan het begin van de Romeinse tijd volgens de historische bronnen de Cananefaten. De Marsaci, Sturii en Frisiavones woonden ten zuiden van de Maasmonding, in het huidige Zeeland en het westen van Brabant. 

Het aardewerk en de huisvormen van alle kustbewoners, ook die ten noorden van de Rijn, lijken op elkaar. De verschillen in huizenbouw en aardewerk tussen de Friezen ten noorden van de Rijn (die nooit echt deel uitmaakten van het Romeinse rijk) en de bewoners van het kustgebied ten zuiden, werden echter in de loop van de Romeinse tijd steeds groter.

Midden Delfland 2-3-4De huizen uit de periode rond het begin van de jaartelling waren echter in beide gebieden overwegend twee of drieschepig, hoewel ook éénschepige huizen meermalen ten zuiden van de Rijn zijn terug gevonden. De drieschepige huizen ten zuiden van de Rijn hadden een extra kenmerk: de buitenste palen stonden scheef in de grond, waardoor de palen boven de grond een soort A vormden. Daarnaast zijn in Midden-Delfland (een gebied tussen Rotterdam, Delft, Den Haag en de kust) zogenaamde wall-ditch huizen uit de eerste helft van de eerste eeuw na Chr. gevonden. Dergelijke huizen worden in de grond terug gevonden als een omgreppeling met daarbinnen een opgeworpen wal van zoden. Dit type huizen was al bekend uit Assendelft in Noord-Holland, een eind ten noorden van de Rijn.

Het rivierengebied: tussen noord en zuid

De laatste regio is het rivierengebied. Hier woonden vanaf de laatste vijftig jaren voor het begin van de jaartelling de Bataven. Aan de huizenbouw is duidelijk te zien dat het tussen Noord en Zuid Nederland in lag. Sommige huizen zijn tweeschepig, zoals op de zuidelijke zandgronden. Andere huizen zijn daarentegen drieschepig, zoals ten noorden van de Rijn het meeste voorkwam. Veel huizen vormden echter een mengvorm tussen de twee tradities: er was een tweeschepig deel en een drieschepig deel. Waarschijnlijk was het drieschepige deel de stal. Daarnaast kwamen er in de vroeg-Romeinse tijd ook kleinere huizen, zonder staldeel, voor in de regio. De nederzettingen werden soms afgescheiden van de buitenwereld door middel van greppels. Deze greppels zorgden natuurlijk ook voor de nodige ontwatering van de woonplaats. Ook aan de hand van de vondsten onderscheiden de Bataven zich van de andere bevolkingsgroepen. Een voorbeeld vormen bepaalde munten, die alleen in het Bataafse woongebied worden terug gevonden.

n nl drieschepig 064TweeDrieschepigHuisDeHorden


Voortzetting van inheemse nederzettingen

Dateringsproblemen

054hawRijwijkRMOLeidenTijdens de gehele Romeinse tijd bleven de inheemse nederzettingen bestaan. Een aantal nederzettingen is een voortzetting van nederzettingen uit de Late IJzertijd. Het is echter moeilijk te bepalen wanneer de eerste mensen in een nederzetting woonden. Dit komt omdat er vooral handgemaakt aardewerk wordt gevonden in deze nederzettingen. Dit aardewerk is moeilijk nauwkeurig te dateren, zodat de conclusie vaak is dat het begin van de nederzetting ergens tussen 50 v Chr. en 50 na Chr. te dateren is. Alleen bij bijna compleet opgegraven nederzettingen is het makkelijker een goede begindatering te geven, omdat dan ook aan de hand van de gevonden gebouwen een datering te geven is.

Dezelfde mensen in een nieuwe nederzetting

kaart5Er is vaak geen continue bewoning op dezelfde plaats aantoonbaar vanaf de Late IJzertijd tot in de Romeinse tijd. Dat betekent echter niet dat de mensen verdwenen of juist nieuw kwamen bij de overgang naar de Romeinse tijd. Het is heel goed mogelijk dat nederzettingen zich verplaatsten, zodat de nederzetting uit het begin van de Romeinse tijd een nieuwe nederzetting lijkt, maar in feite al veel langer bestaat.

Kleine nederzettingen worden groot

De meeste kleine nederzettingen van hooguit drie of vier gelijktijdige boerderijen veranderden nauwelijks. Daarnaast groeiden sommige nederzettingen tijdens de eerste eeuw uit tot grotere, soms omheinde, nederzettingen. Voorbeelden zijn de nederzettingen in Wijk bij Duurstede-De Horden, Houten-Overdam, Oss-Westerveld, Hoogeloon en Voerendal-ten Hove.
 Wijk bij Duurstede-De Horden, ca 50 BC-25 AD   Wijk bij Duurstede-De Horden ca 50 AD  

  Houten Overdam overzicht  huizen houten overdam overzicht

Nieuwe landbouwtechnieken

Een aantal nederzettingen veranderde onder invloed van de Romeinse aanwezigheid. Zij ontwikkelden zich in de tweede eeuw tot villae of villa-achtige nederzettingen. Deze ontwikkeling komt bij 'Opkomst en ontwikkeling van Romeinse villae' uitgebreid aan de orde. Er veranderden echter wel meer zaken in de nederzettingen. Deze hebben misschien niet veel te maken met de romanisering van de bevolking, maar ze zijn wel een indirect gevolg van de Romeinse aanwezigheid in het land. Door de grote vraag naar landbouwproducten zochten de boeren naar manieren om meer opbrengst van hun land te krijgen. Dit was onder andere mogelijk door de wat minder vruchtbare stukken land te bemesten. De mest van het vee werd verzameld in de stal. De stal was daarom een beetje uitgediept en opgevuld met plaggen. De mest van de koeien werd opgevangen door de plaggen. Als een laag plaggen goed bemest was, werd er een nieuwe laag plaggen in de stal gelegd. Zo werd de bodem van de stal steeds dikker. Door deze nu goed bemeste plaggen op de akkergrond te brengen, werd de akker veel vruchtbaarder. Een uitgediepte stal wordt een potstal genoemd. Boerderijen met een potstal komen pas vanaf de Romeinse tijd voor.

071potstal

072tweeschepigmetpotstalGoirle

Nieuwe huizen

In sommige nederzettingen ging men bovendien op zoek naar een efficiëntere indeling van de huizen. Eén of meerdere van de zware dakdragende palen in het midden van het huis werden vervangen door zware palen in de wanden. Hierdoor verdween er een lastige paal uit het midden van het huis en kwam er meer ruimte.

Nieuwe potten

073importawDe romanisering is zichtbaar in de vondsten van de opgravingen. Ondanks de aanwezigheid van de Romeinen, gebruikten de bewoners in het hele zuiden van Nederland in de eerste eeuw na Chr. nog vooral handgemaakt aardewerk, wat ze zelf konden maken. Toen de Romeinen al langer in Nederland zaten gingen de inheemse bewoners echter steeds meer gebruik maken van het op de draaischijf gemaakte aardewerk. Dit werd door de Romeinen geïntroduceerd en in centrale pottenbakkersplaatsen vervaardigd. De pottenbakkers verkochten hun waar door grote delen van de provincie. Het handgemaakte aardewerk werd steeds minder gebruikt. In de loop van de tweede eeuw verdween in de meeste nederzettingen het handgemaakte aardewerk zelfs grotendeels. In het kustgebied ten noorden van de Maasmonding, het woongebied van de Cananefaten, hield men langer vast aan het oude aardewerk. Ook toen het gedraaide aardewerk voor iedereen makkelijk verkrijgbaar was, werden er door de Cananefaten nog vooral handgemaakte potten gebruikt.


Nieuwe nederzettingen volgens inheemse tradities

Bloeitijd

Rust na de opstand

Tijdens de Romeinse tijd werden er veel nieuwe inheemse nederzettingen op het platteland gebouwd. Vooral nadat de Bataafse opstand in 70 na Chr. was neergeslagen. Na deze opstand werd het rustig langs de Rijn. De handel kwam goed op gang en met de economie ging het steeds beter. De invloed van de Romeinse aanwezigheid op het platteland werd steeds zichtbaarder bij het verschijnen van enkele grote herenboerderijen in 'Romeinse' stijl (de villae) en kleine plattelandscentra. De bevolking groeide onder de gunstige omstandigheden. Oude inheemse nederzettingen groeiden en er werden nieuwe nederzettingen gesticht.

Nieuwe nederzettingen volgens oude tradities

Deze nieuwe nederzettingen verschilden niet of nauwelijks van de oude en de oude tradities werden in ere gehouden. De aanwezigheid van de Romeinen weerhield de meeste inheemse plattelandsbewoners er niet van om hun huizen in hun eigen tradities te bouwen.

075venrayEen voorbeeld van een nieuwe inheemse nederzetting is de nederzetting in Venray-de Hulst. In de Late-IJzertijd lag daar al een nederzetting, maar deze werd uiterlijk in de vroeg-Romeinse tijd verlaten. In de tweede eeuw werd er iets verderop een nieuwe nederzetting gesticht, die waarschijnlijk ongeveer 150 jaar heeft bestaan. Op de opgravingsplattegrond staan veel huizen, maar die hebben er niet allemaal tegelijk gestaan. De nederzetting bestond uit een paar gelijktijdige boerderijen met bijgebouwen en waterputten.

Zuid-Nederland

Buren

067liesfig0701Goede voorbeelden van typische nederzettingen in Zuid-Nederland zijn te vinden in Lieshout. Hier zijn binnen een afstand van 400 meter drie nederzettingen gevonden. De grootste nederzetting werd rond het begin van de jaartelling gesticht en werd ergens in de tweede helft van de tweede eeuw weer verlaten. In de begin- en eindfase van de nederzetting waren er waarschijnlijk maar twee gelijktijdige boerderijen. Tijdens de bloei van de nederzetting, in de tweede helft van de eerste eeuw en het begin van de tweede eeuw, stonden er waarschijnlijk vier gelijktijdige boerderijen. In dezelfde periode als de grote nederzetting, rond het einde van de eerste eeuw, stond er ongeveer 400 meter ten westen ook minstens één boerderij. Rond 200 na Chr., toen de grotere nederzetting al verlaten was, lagen er twee kleine nederzettingen op niet meer dan 250 meter afstand van elkaar. Waarschijnlijk hebben deze nederzettingen niet erg lang bestaan en werden ze al weer in de eerste helft van de derde eeuw opgegeven. Dat is op zich niet vreemd, omdat het merendeel van de inheems-Romeinse bewoning in Zuid-Nederland rond 225 na Chr. lijkt te stoppen.

Bevolkingsgroei

Uit de opgravingen in Lieshout-Beekseweg blijkt dat in een relatief klein gebied toch twee nederzettingen tegelijkertijd konden bestaan. Vondsten uit de omgeving van deze opgravingen vertellen dat het hele gebied dicht bewoond is geweest in de Romeinse tijd. Zelfs relatief ongunstige locaties werden bewoond en beakkerd.

Het rivierengebied

Nederzettingen in het rivierengebied waren vergelijkbaar met die in Zuid-Nederland. Men maakte alleen gebruik van andere bouwwijzen voor de gebouwen. Naast de woonstalhuizen stonden ook kleine opslagschuurtjes (zogenaamde 'spiekers'). Net als in Zuid-Nederland, zorgden waterputten voor vers water als er geen oppervlaktewater dicht bij was.

De nederzettingen langs de grens waren, net als in de rest van het land, klein met niet meer dan drie of vier gelijktijdige boerderijen. De boerderijen zagen er precies zo uit als in andere inheemse nederzettingen. De mensen woonden samen met hun vee onder één dak in een woonstalhuis. Ze maakten een groot deel van hun potten zelf, al maakten ze later ook dankbaar gebruik van het mooie stevige gedraaide aardewerk, dat de Romeinen mee hadden gebracht. Waarschijnlijk woonden in deze nederzettingen dan ook geen soldaten, zoals wetenschappers soms hebben vermoed, maar gewone inheemse boeren. De boeren in de grensstreek konden hun overtollige graan en vee verkopen aan de Romeinse legerkampen, waarbij ze ook kennis maakten met de Romeinse spullen en gewoonten.

Langs de grens van het Rijk

66 locatie goudse rijpadOpvallend is dat er ook inheemse nederzettingen dicht bij de Rijn, de grens van het Romeinse Rijk, lagen. Wetenschappers dachten vaak dat er een militaire zone langs beide zijden van de grens lag, die volledig in handen was van het leger. Als er in Nederland inderdaad sprake was van een dergelijke zone, dan betekende dit kennelijk niet dat er geen inheemse mensen mochten wonen. Langs de Romeinse grens zijn in de laatste jaren diverse inheemse nederzettingen opgegraven. Een aantal van deze nederzettingen dateert vanaf ongeveer 40/50 tot uiterlijk 200 na Chr. Dat betekent dat ze gebouwd zijn in de periode dat de grens zijn definitieve vorm kreeg met de bouw van diverse nieuwe forten. De einddatering van de nederzettingen valt ongeveer gelijk met een periode van onrust langs de grens. Het idee van een militaire zone langs de grens, waar alleen het leger mocht bouwen en leven, lijkt dus voor Nederland niet te kloppen.

Het kustgebied

Nieuw land

In het kustgebied ontstonden rond het begin van de jaartelling veel nieuwe nederzettingen, onder andere omdat er meer gebieden droogvielen en beschikbaar kwamen voor bewoning en landbouw. Het aantal nederzettingen nam tijdens de Romeinse tijd flink toe.

Verschillende bouwstijlen

063eenschepigkustLangs de hele kust was de overwegende bouwstijl twee- of drieschepig. Daarnaast kende men ten zuiden van de Rijn ook éénschepige huizen. Ondanks de grote overeenkomsten binnen het kustgebied ten zuiden van de Rijn, lijkt de Maasmonding een grensgebied te zijn geweest. De verschillen tussen de gebieden ten noorden en ten zuiden van de Maasmonding werden in de loop van de Romeinse tijd steeds duidelijker. Dat is vooral zichtbaar in het aardewerk. Bewoners van de gebieden ten noorden van de Maasmonding bleven heel lang gebruik maken van hun eigen inheemse aardewerk. Zelfs nog toen de rest van de mensen al lang was overgestapt op het door de Romeinen geïntroduceerde aardewerk.

Boeren op het veen

069KethelIn Midden-Delfland, een groot veengebied in de kuststreek van Zuid-Holland, zijn tot nu toe vooral nieuwe nederzettingen aangetroffen. Er is een enkele aanwijzing van een nederzetting op het veen, die vanaf de Late IJzertijd tot in de Romeinse tijd bewoond is geweest. De meeste boeren uit de Late IJzertijd trokken echter weg van hun oude woonplekken en verplaatsen hun nederzettingen naar de net droog gevallen kreken. Die waren een stuk droger dan hun omgeving en hadden als groot voordeel dat ze in de loop van de tijd boven hun omgeving ‘uitrezen’. Dat kwam omdat het veen, ook nu nog, langzaam krimpt en wegzinkt onder het gewicht van een huis. Vooral als er rondom het erf ook nog (drainage)greppels worden gegraven.

Er zijn tot nu toe alleen kleine nederzettingen opgegraven, waar meestal niet meer dan één huis tegelijkertijd stond. Het nederzettingsterrein volgde de natuurlijke begrenzingen. In de tweede eeuw ontstond er op die manier een lint van nederzettingen op de hoger gelegen ruggen in het landschap. Vaak wierp men zelf kleine heuvels (terpen) op om op te wonen. Deze terpen bestonden voornamelijk uit plaggen en mest. De gebouwen in Midden-Delfland waren vaak gebouwd met plaggen. Soms werd het huis meerdere generaties op dezelfde plek herbouwd, waardoor het terrein steeds verder werd opgehoogd. Zowel binnen als buiten de huizen zijn haarden en ovens gevonden.

Midden delfland prof

Alles op zijn eigen plaats

Het erf was ingedeeld door een greppelsysteem, dat zorgde voor de ontwatering. Hierdoor werd een aantal blokken gevormd, die allemaal hun eigen functie kregen. Het huis, de moestuin, de buitenstalling voor het vee en de waterput stonden binnen afzonderlijke greppels. Een voorbeeld van deze indeling door middel van greppels is te zien in de nederzetting Woudse Polder.

Wonen op een terp

070schipluidenVandenBroeke1995In de Dorppolder bij Schipluiden was de conserveringstoestand zo goed dat er nog veel details van de constructie van de huizen te zien waren. Het oudste huis dateerde uit het begin van de eerste eeuw na Chr. en lag op een kleine terp. Het terpje bestond uit kleiplaggen en mest. Het nieuwe huis werd vervolgens telkens op de resten van het oude huis gebouwd. Het jongste huis dateert uit ca. 120 na Chr. Het erf werd omgeven door een hekwerk. Door de natte grond konden ook resten terug gevonden worden van de toegangspaadjes naar het huis, die gemaakt waren van takken. De vloeren van het huis bestonden uit lagen mest en rietpakketten. In de stal was een looppad gemaakt van riet- of stromatten. Het vee werd gestald tussen vlechtwerkschotten.

Verbindende sloten

Midden delfland 2-2-3Om de nederzettingen in Midden-Delfland droog te houden, groef men veel ontwateringsgreppels. Deze monden uiteindelijk uit in een hoofdsloot, die goed werd onderhouden en regelmatig uitgebaggerd. Deze hoofdsloot was een onderdeel van een veel wijder verkavelingssysteem van sloten, waardoor het landschap buiten de nederzetting verdeeld was in blokken akkerland en grasland. De nederzetting lag op die manier binnen het verkavelingssysteem, dat door middel van sloten verschillende nederzettingen met elkaar verbond. Gedurende de Romeinse tijd werd deze verkaveling strakker en er is aangetoond dat er gebruik werd gemaakt van vaste maatverhoudingen. Dit duidt op een goed geordend gebruik van het platteland, wellicht georganiseerd door de Romeinse overheid.




Opkomst en ontwikkeling van de Romeinse villae

Villae

Wat is een villa?

074VoerendaalTijdens de Romeinse tijd werden er tal van nieuwe nederzettingen gesticht. De meest opvallende nieuwe nederzettingen waren de villae, die rond het begin van de tweede eeuw verschenen. Een Romeinse villa (meervoud: villae) was een grote boerderij op het platteland. Het was een complex met een hoofdgebouw en bijgebouwen. Vaak zijn in één of enkele gebouwen door de Romeinen geïntroduceerde architectonische elementen te zien, zoals bijvoorbeeld stenen muren, zuilen of dakpannen. Een villa produceerde een overschot, dat verkocht kon worden aan bijvoorbeeld de steden of aan het leger. Soms woonde de eigenaar zelf op de villa, maar het gebeurde ook vaak dat de villa in de handen van een rentmeester of een pachter werd achtergelaten. Meestal waren villae grote landbouwbedrijven, maar soms hielden ze zich ook met niet-agrarische zaken bezig. Uit de meer bergachtige streken buiten Nederland zijn bijvoorbeeld villae bekend waar natuursteen gewonnen en verwerkt werd.

Van hout naar steen

De nieuwe villae werden soms alleen in simpele houtbouw uitgevoerd. Pas later, in de loop van de tweede eeuw, werden er dan gebouwen herbouwd met stenen funderingen. Allereerst het hoofdgebouw, maar ook vaak een paar bijgebouwen. Deze ontwikkeling is te zien in de villa Kerkrade-Holzkuil, in het vruchtbare zuidlimburgse lössgebied.

Holzkuil hoofdgebouw

Nederzettingen worden villae

Naast de nieuwe villae, werden in het achterland aan het einde van de eerste eeuw en het begin van de tweede eeuw een aantal grotere omheinde nederzettingen grondig verbouwd. Op de plaats van de oude boerderijen verscheen een groot hoofdgebouw in Romeinse stijl met diverse bijgebouwen. De structuur van de nederzetting werd soms omgegooid, zodat er een open binnenplaats ontstond. Zo werden ook dit echte villae. Voorbeelden zijn de villae Voerendaal-Ten Hove en Neerharen-Rekem (België). Beide villae liggen in de vruchtbare zuidelijke lössregio.

Neerharen1 Neerharen2 Voerendaal fasering

Villa-achtige nederzettingen

Net geen echte villa

In andere nederzettingen kwam het niet tot de bouw van een echte villa, maar was er wel degelijk sprake van romanisering van de gebouwen aan het einde van de eerste en het begin van de tweede eeuw. Bijvoorbeeld in de omheinde nederzetting in Oss-Westerveld, waar er al in de Vroeg-Romeinse tijd één erf was waar speciale geïmporteerde Romeinse goederen werden gebruikt.
079porticushuiswesterveld
Aan het einde van de eerste eeuw werd er op dit erf een bijzonder huis gebouwd. Het was op de oude wijze nog tweeschepig, maar rondom stonden extra palen, die geïnterpreteerd worden als een overdekte zuilengalerij (porticus). Dergelijke zuilengalerijen kwamen niet voor in de inheemse bouwtradities en zijn overgenomen van de Romeinse architectuur. Dit bijzondere huis lag weer binnen een eigen omheiningsgreppel. Daarbuiten, in de rest van de nederzetting, stonden nog traditionele woonstalhuizen. De gehele nederzetting doet denken aan een Romeinse villa, maar door de traditionele gebouwen en de opzet van de nederzetting is het dat ook weer net niet. Dergelijke nederzettingen, die wel lijken op een villa maar het niet zijn, worden proto-villae of villa-achtige nederzettingen genoemd.

078westerveld
westerveld fase 4

Van nederzetting naar villa: een grote stap

Het grootste verschil tussen inheemse nederzettingen en de Romeinse villae is dat de villae winst moesten maken door de verkoop van hun landbouwproducten. Er werd dus niet meer alleen voor eigen gebruik geproduceerd, maar bewust voor de verkoop. Dat was iets nieuws in Nederland. Waarschijnlijk functioneerden de villa-achtige nederzettingen wel als bedrijf, maar werd er minder aandacht besteed aan het uiterlijk van de nederzetting. 'Echte' villagebouwen verschilden in uiterlijk aanzienlijk met de traditionele gebouwen, omdat er in de gebouwen elementen van Romeinse architectuur over waren genomen. De villa-achtige nederzettingen of proto-villae lijken daarom niet geheel 'volgroeide' villae. De vraag is echter of ze ooit nog verder hadden kunnen uitgroeien tot 'echte' villae. Om een villagebouw met een Romeins uiterlijk te bouwen was namelijk veel geld nodig, en dat hadden de meeste nederzettingen waarschijnlijk niet. Ze konden zich nog wel een zuilengalerij om het traditionele houten woonhuis veroorloven, zodat het gebouw er wel enigszins Romeins uitzag. Het kan echter ook zijn dat deze mensen wel genoeg middelen hadden, maar er bewust voor kozen geen villa te bouwen. Misschien wilden ze zich wel helemaal niet zo aanpassen aan de Romeinse cultuur.

Inheemse rijkelui

Het lijkt er op dat de inheemse bevolking van Nederland zelf vaak het initiatief nam tot de bouw van een villa. De nederzettingen uit de Late-IJzertijd of Vroeg Romeinse tijd die direct onder een paar villae zijn gevonden lijken hierop te duiden. Ook het voorkomen van villa-achtige nederzettingen is hier waarschijnlijk een aanwijzing voor. Maar hoe wist de inheemse bevolking dan hoe een villa gebouwd moest worden? Waarschijnlijk hebben ze daarvoor hulp gezocht in de steden, waar ook mensen uit andere delen van het Romeinse rijk woonden. De architectuur van de geromaniseerde gebouwen was dan wel grotendeels nieuw voor de inheemse mensen, het idee om een nederzetting te omheinen en te structureren, zoals in een villa het geval is, was dat niet. De omheinde nederzettingen uit de Late IJzertijd waren vaak ook al min of meer georganiseerd rondom een open plaats.

Voorbeelden van villa-achtige nederzettingen

Hoogeloon: villa binnen een inheemse nederzetting

082platHoogeloonEen tussenvorm tussen de echte villae en de villa-achtige nederzettingen is de nederzetting in Hoogeloon. De nederzetting begon rond het begin van de jaartelling met vier gelijktijdige traditionele woonstalhuizen. Aan het begin van de tweede eeuw na Chr. werd er een villagebouw opgetrokken binnen de nederzetting. Dit hoofdgebouw is in verre mate geromaniseerd. Het had meteen bij het begin al een badgedeelte met verwarmd bad, een porticus en een eigen palissade om het gebouw. Recent onderzoek heeft een aantal nieuwe dingen aan het licht gebracht, die nog niet op de hier getoonde plattegrond zijn verwerkt. Buiten de palissade van het hoofdgebouw werd een tweede hof aangelegd, waarbinnen waarschijnlijk geen andere gebouwen stonden. Alleen een waterput en een veekraal lagen nog binnen deze tweede omheining. Daarbuiten stonden drie traditionele woonstalhuizen. De plattegrond op de afbeelding laat veel meer huizen zien, maar die hebben er niet allemaal tegelijk gestaan. Het villagebouw werd aan het einde van de tweede eeuw weer verlaten. Het heeft maar hooguit honderd jaar gestaan. Het bijzondere aan de nederzetting in Hoogeloon is de combinatie van een echt geromaniseerd villagebouw binnen een verder volkomen inheemse nederzetting. Het villagebouw had duidelijk een eigen plek gekregen binnen de nederzetting. Het werd over een gedeelte van de oude nederzettingsomheining heen gebouwd, maar de woonstalhuizen in de rest van de nederzetting konden blijven staan. Bovendien sloot men bij de bouw van het hoofdgebouw aan bij de oriëntatie van de oude gebouwen.

Rijswijk: een villa in de kuststreek

083rijswijkEen ander voorbeeld van een dergelijke nederzetting is te vinden in het Zuid-Hollandse Rijswijk, waar het hoofdgebouw uiteindelijk zelfs muurschilderingen heeft gehad en gedeeltelijk stenen muren; duidelijk sterk geromaniseerde elementen. De bijgebouwen waren echter nog volgens de oude bouwwijzen gebouwd en het uiterlijk van de nederzetting geeft het beeld van een villa, die niet geheel is geromaniseerd. De villa in Rijswijk (aan de Tubasingel) is nog steeds te bezoeken. De muren van de gebouwen zijn zichtbaar gemaakt in een park, zodat je kan zien hoe de plattegrond van de villa er uit heeft gezien.

Houten: villae in het rivierengebied

Ook in het rivierengebied stonden villae of villa-achtige gebouwen. Van een aantal is een klein gedeelte aangetroffen. Uit de omgeving van Houten (provincie Utrecht) zijn een paar villae bekend. Een voorbeeld is de villa in Houten-Molenzoom. Hier werden twee rijen stiepen opgegraven (kuilen, gevuld met puin, die als fundering dienden voor houten palen). Waarschijnlijk stond er hier een gebouw met een galerij. In de directe omgeving zijn ook de resten gevonden van twee gebouwen uit de Late-IJzertijd. De locatie was dus al lange tijd bewoond. Zelfs voordat het gebouw met de stiepen gebouwd werd, stond er dicht in de buurt een ander gebouw, waarin muurschilderingen waren verwerkt. Resten van die muurschilderingen waren terecht gekomen in de kuilen voor de stiepen. We weten echter niet hoe dit eerdere gebouw er uit heeft gezien.

Houten burg wallerweg villa (ROB)Een andere villa in Houten is nog steeds te bezichtigen in de bestrating in het centrum van Houten zelf, aan de Burgemeester Wallerweg. Hier zijn een aantal sporen gevonden uit de Late-IJzertijd of Vroeg-Romeinse tijd, maar het meest bijzondere zijn de resten van een Romeins villagebouw. Er hebben in de Romeinse tijd drie opeenvolgende gebouwen gestaan. Ergens tussen 50 en 75 na Chr. werd de eerste boerderij gebouwd. Dit was een houten gebouw, waarvan alleen de noordelijke helft werd opgegraven. Tussen ongeveer 110 en 120 na Chr. werd een tweede boerderij gebouwd. Dit was weer een houten gebouw. Ook van deze boerderij werd maar een klein deel opgegraven. Het derde gebouw werd ergens tussen 150 en 175 na Chr. opgetrokken. Het had natuurstenen funderingen en een porticus (galerij) aan de noordzijde. Vensterglas, muurschilderingen en hypocaustverwarming getuigden van de nodige luxe. Omdat de rest van het villacomplex hier niet is opgegraven weten we niet of dit nu uiteindelijk een 'echte' villa is geweest of meer een villa-achtige nederzetting, zoals bijvoorbeeld Hoogeloon.

Verschillende typen Romeinse villae

Villa urbana en villa rustica

Buitenhuis of boerderij?

In Italië en de oude provincies van het Romeinse rijk waren er in feite twee verschillende soorten villae: de villa urbana en de villa rustica. Een villa urbana werd, hoewel niet altijd continu, bewoond door de eigenaar zelf. De villa werd naast de stadswoning van de eigenaar aangehouden. Hoewel een villa urbana wel een landbouwbedrijf was, was het vooral bedoeld als buitenhuis op het rustige platteland. Bij een villa rustica lag de nadruk daarentegen echt op het (agrarische) bedrijf. Vaak werd het bewoond en bestuurd door een rentmeester of een pachter. De eigenaar zal in de meeste gevallen niet vaak in zijn villa rustica zijn geweest. In Nederland is het verschil tussen villa urbana en villa rustica niet uit de opgravingsresultaten af te leiden. Men gaat er daarom van uit dat een villa urbana, waar de rijke eigenaar veel tijd doorbracht, een luxe uiterlijk had, terwijl een villa rustica vooral praktisch ingericht was. De term villa rustica wordt dan gebruikt voor de villae die duidelijk in hoofdzaak op de landbouw waren gericht. De term villa urbana wordt gereserveerd voor de hele grote en luxe villae.

Een villa als bedrijf

De meeste villae in Nederland zijn waarschijnlijk villae rusticae geweest. Ze waren waarschijnlijk niet extreem groot en luxe en het hele erf had een praktische indeling. De Nederlandse villae moesten gewoon productie draaien. In tegenstelling tot de oorspronkelijke betekenis en functie van een villa rustica wordt er wel van uitgegaan dat de eigenaar zelf op de villa woonde.

Luxe villa met uitzicht

085PLasmolenvillaIn Nederland is er maar één villa die als villa urbana wordt bestempeld. Dat is de villa 'Plasmolen' op de St. Jansberg bij Mook, ten zuiden van Nijmegen. Deze grote villa, gebouwd rond het begin van de tweede eeuw, lag op een speciaal aangelegd terras op een berghelling. De villa had vanuit zijn hoge positie een wijds uitzicht over het dal van Maas en de omgeving. In het gebouw waren muurschilderingen aangebracht. De bewoners hoefden het bovendien niet koud te hebben: een aantal vertrekken was uitgerust met speciale verwarming, die onder de vloer en door buizen door de muren liep. De bewoners hadden hun eigen verwarmde badruimte in het gebouw zelf. Omdat het gebouw op een berghelling lag was er geen ruimte voor bijgebouwen. Deze lagen misschien wel onderaan de berg, maar ze zijn tot nu toe nog niet gevonden. Door zijn grootte en de bijzondere ligging wordt deze villa als villa urbana gezien. De plek van de villa Plasmolen is nog steeds te goed te zien. De St. Jansberg heeft een vlak terras halverwege de helling. De St. Jansberg is tegenwoordig begroeid met bos, maar de villa is deels gereconstrueerd op de originele plek.

Villae in Nederland

Oude onderzoekers

086BocholtzVlengendaalDe meeste informatie over Romeinse villae in Nederland is afkomstig uit het zuiden van Limburg. Hier zijn, vooral in de 19e en het begin van de 20e eeuw, veel Romeinse villae opgegraven. Omdat de archeologie toen nog niet volgens dezelfde maatstaven werd beoefend als tegenwoordig, is de kennis van deze villae maar beperkt. Bij de opgravingen had men vooral aandacht voor de bouwkundige en kunsthistorische aspecten van de gevonden gebouwen. Bovendien werd vaak maar één gebouw opgegraven, terwijl een villa bestond uit verschillende gebouwen. Eén van de uitzonderingen is de villa bij Bocholtz (ook wel Vlengendaal genoemd), die rond 1912 werd opgegraven. Hier werden naast een hoofdgebouw ook twee bijgebouwen opgegraven.

Zuid-Nederland

087MaasbrachtplatPas relatief kort geleden is een tweetal villae vrijwel volledig opgegraven: de villae Voerendaal-Ten Hove en Kerkrade-Holzkuil in het zuid-Limburgse lössgebied. Ook de villa in Neerharen-Rekem, net over de grens met België, is vrijwel volledig opgegraven. Hierdoor is meer bekend geworden over het villa-erf en de bijgebouwen. Onderzoek naar zaden en pollen heeft bijgedragen aan de kennis van de agrarische villa-economie. Helaas is er maar weinig bekend over de noordelijker Nederlandse villae. In Maasbracht, in het dal van de Maas, werd echter ongeveer twintig jaar geleden een hoofdgebouw van een villa opgegraven. Zo is iets meer bekend geworden over een villa in het dal van de Maas. Het Maasdal heeft waarschijnlijk vol gelegen met villae, maar er zijn er vrijwel geen opgegraven.

Holkzuil alle sporen

Holzkuil fases

Het rivierengebied

In het rivierengebied is er een zelfde situatie. Oppervlaktevondsten geven aan dat er wel degelijk een aantal villae zijn geweest. Er zijn er echter maar weinig wat uitgebreider opgegraven: van de 24 (waarschijnlijke) villae in dit gebied, zijn er maar 9 gedeeltelijk opgegraven. De enige bijna compleet opgegraven villa of villa-achtige nederzetting in het rivierengebied is Druten-Klepperhei. Hier werden een aantal houten gebouwen en gebouwen met stenen funderingen aangetroffen. Op de plek van het vermoedelijke hoofdgebouw heeft in ieder geval een houten huis met een houten porticus er om heen gestaan. Bij het hoofdgebouw werden een stenen kelder en een badgebouw gevonden. Daarnaast zijn er veel fragmenten gevonden van wandschilderingen. Waarschijnlijk werd het hoofdgebouw aan het einde van de eerste eeuw gebouwd en al weer in de tweede eeuw opgegeven. Het heeft dus amper honderd jaar gestaan. De rest van de nederzetting bleef nog wel langer bestaan. De opgravingsgegevens van de villa in Druten-Klepperhei worden momenteel opnieuw bekeken. Hieruit blijkt dat het oude beeld en de plattegrond van deze villa waarschijnlijk moet worden bijgesteld, maar hoe is nog niet precies bekend.

Plattegrond van een villa

Hoe zag een villa er uit?

Uit alle oude en nieuwe onderzoeken van villae in Nederland en direct over de grens komen een paar algemene kenmerken van de Nederlandse villae naar voren. De villae bestonden uit een omheind erf. Hierop stond een hoofdgebouw met bijgebouwen, een put of wateropslagplaats en er lag eventueel een vijver. De omheining bestond waarschijnlijk uit een greppel, een haag, een hek, een palissade of muren. Soms is op of in de buurt van het erf een heiligdom aangetroffen. Het hoofdgebouw en enkele bijgebouwen hadden meestal stenen funderingen. De gebouwen stonden min of meer geordend rondom een open plaats in het midden van het erf. Als de gebouwen verspreid over het erf stonden, wordt dat met een Duitse term een 'Streuhof' genoemd. Bij een zogenaamd 'Axialhof' staan de gebouwen veel meer geordend. Het hoofdgebouw staat dan op de hoofdas, terwijl het merendeel van de bijgebouwen op twee assen haaks hierop staan, zodat er een binnenplaats ontstaat. Tot nu toe zijn er in Nederland vooral 'Axialhof' villae opgegraven.

Bijgebouwen

Over de functie van de bijgebouwen is over het algemeen niet veel bekend. Er moet gedacht worden aan opslagplaatsen, stallen, werkplaatsen en wellicht een woning voor het personeel. Soms werd er een los badgebouw opgetrokken, maar vaak werden de badruimtes vast gebouwd aan het hoofdgebouw. Het was niet ongebruikelijk dat meerdere bijgebouwen deels in steen werden uitgevoerd.

Het hoofdgebouw

089villatypenHet hoofdgebouw of woonhuis bestond meestal uit een rechthoekige kern, waaraan vaak een porticus (overdekte zuilengang) en hoekpaviljoens werden toegevoegd. Het huis was vrij symmetrisch gebouwd. In het huis waren enkele wanden versierd met schilderingen. Een aantal ruimtes werd verwarmd door middel van warme lucht onder de vloeren en in holle wanden (hypocaustverwarming). Doordat veel villae steeds verder werden uitgebouwd, ging vaak de oorspronkelijke symmetrische opzet verloren.

Een Romeinse villa bekijken?

090KrichelbergEen reconstructie van een Nederlandse villa is te bezoeken in de gemeente Kerkrade. In Kaalheide, op het plateau van de Krichelberg (tegenwoordig aan de rand van een woonwijk), zijn de fundamenten van een hoofdgebouw zichtbaar gemaakt in een park. Zo kun je nog goed de plattegrond van het hoofdgebouw zien. De muren hadden een stenen fundering, die tot een eindje boven de grond waren opgetrokken. Daar bovenop stonden waarschijnlijk lemen muren: opgebouwd uit gevlochten takken, besmeerd met leem.

Werk en privé

Traditioneel bestond een villa uit twee delen: de pars urbana (ook wel pars domestica) en de pars rustica. Met pars urbana wordt het woongedeelte van de villa aangeduid. De pars rustica is het bedrijfsgedeelte waar het, meestal agrarische, bedrijf werd uitgeoefend. In Nederlandse villae is dit onderscheid niet of nauwelijks te maken. Van de meeste villae zijn vaak maar hooguit een paar gebouwen opgegraven, waardoor de functie van de gebouwen moeilijk te bepalen is. Bovendien waren de beide functies vaak helemaal niet zo gescheiden aanwezig. Binnen het hoofd(woon)gebouw waren bijvoorbeeld ook ruimtes die als bedrijfsruimte gebruikt werden.

De grote villa van Voerendaal

091voerendaalEen van de meest compleet opgegraven villae in Nederland ligt bij het Zuid-Limburgse Voerendaal. Hier zijn de pars urbana en pars rustica wel aan te wijzen, hoewel ook hier de woon- en werk functies zo nu en dan door elkaar lijken te lopen. De pars urbana bestaat uit verschillende losse gebouwen die met elkaar verbonden werden door middel van een zuilengalerij: het woonhuis in het noorden, het horreum (graanopslagplaats) in het noordwesten, het badgebouw ten zuiden van het horreum en tenslotte de ommuurde tuin, die tevens een duidelijke afscheiding bood tussen pars domestica en pars rustica. Aan de noordzijde van het woonhuis, op het achtererf, lagen waarschijnlijk een tweetal heiligdommen die ook tot de pars domestica gerekend kunnen worden. Hier lag ook nog een ander, wat groter, gebouw waarvan de functie niet bekend is. Dat het horreum, dat toch sterk verbonden was aan de bedrijfsfunctie van de villa, in de pars domestica lag is verklaarbaar door het feit dat hier de productie van een heel bedrijfsjaar opgeslagen lag. De rijkdom van de villa was vrijwel volledig afhankelijk van deze voorraden, dus het was belangrijk dat niet iedereen er zo maar bij kon komen. De overige gebouwen en structuren op het voorerf kunnen gerekend worden tot de pars rustica. Aan de oostkant lagen waarschijnlijk de stallen of schuren. Het personeel van de villa woonde misschien in een eigen gebouwtje, dichtbij het grote woonhuis. In het uiterste zuidoosten van het complex lag een gebouw om het graan te verwerken. In de andere zuidhoek van het erf lag waarschijnlijk de smidse.


De inrichting van de villae

Centrale verwarming

092hypocaustDe inrichting van de meeste villae in Nederland was niet bijzonder luxe. Een luxe die men zich meestal wel veroorloofde was echter die van de centrale verwarming. De traditionele woonstalhuizen werden verwarmd door een centrale haard, waarop ook gekookt werd. Bovendien straalde het gestalde vee warmte uit. In de villae maakte men voor de verwarming van kamers echter gebruik van zogenaamde hypocaustverwarming. De warme lucht uit een stookruimte werd door holle ruimtes onder de vloeren (hypocaustruimtes) geleid en steeg op door de holle wanden van de kamer. De holle wand werd gemaakt met behulp van vierkante of rechthoekige buizen (zogenaamde tubuli). Meestal waren er maar enkele ruimtes in een villa op deze manier verwarmd. Men neemt meestal aan dat deze verwarmde ruimtes de woonruimtes waren of ruimtes met een representatieve functie. Ook de badruimtes werden meestal verwarmd.

Badhuis

Het badgedeelte van een villa was een verkleinde versie van een openbaar badgebouw. Het bestond meestal uit een koud, lauw en warm bad, een kleedruimte en een stookruimte. In Kerkrade-Holzkuil is het badgedeelte in goede staat terug gevonden. Naast de stookruimte lagen het warmwaterbad en waarschijnlijk een eetvertrek of representatieve ruimte, zodat die goed konden worden verwarmd. Verder was er een koude ruimte (waarschijnlijk de kleedruimte), en een koudwaterbad in het badhuis. Om het badhuis liep een gang met een deur naar buiten, waardoor ook mensen van buiten gebruik konden maken van het badhuis zonder door de rest van het hoofdgebouw te hoeven lopen.

093badhuisholzkuil 212balsamarium

 Muurschilderingen

De verdere aankleding van de Nederlandse villae was waarschijnlijk niet erg bijzonder. Door muurschilderingen op de muren van de kamers staken de villae echter wel sterk af bij de inheemse woonstalhuizen. Muurschilderingen kwamen verder alleen voor in militaire gebouwen, in de steden of in openbare gebouwen. Op het platteland waren ze waarschijnlijk in de meeste gevallen vrij simpel en abstract. De muren waren vaak verdeeld in verschillende panelen, die elk een andere kleur en omlijsting hadden. Plafonds en muren hadden soms een motief met bloemen of rozetten. Hiervan zijn in de proto-villa van Rijswijk veel fragmenten gevonden. Van schilderingen van dieren of mensen is maar weinig terug gevonden. De villae in Kerkrade-Holzkuil en Maasbracht vormen uitzonderingen. Hier werden een aantal fragmenten van muurschilderingen met mensen gevonden. Een van de mensen op een schildering in Maasbracht is afgebeeld met een schrijfplankje. Misschien heeft de eigenaar van de villa hiermee zichzelf laten afbeelden, waarmee hij meteen kon laten zien dat ze beschaafde mensen waren, die konden lezen en schrijven.

muurschildering vlengendaal 096muurschilderingrijswijk Maasbracht schrijfplank b

Mozaïek

Mozaïeken, die in de Romeinse wereld zo talrijk voor kwamen, waren waarschijnlijk zeldzaam in Romeins Nederland. Uit meldingen van 19e eeuwse opgravers weten we dat er wel enkele mozaïeken zijn gevonden, maar daarvan is er geen één bewaard gebleven. Losse mozaïeksteentjes tussen de vondsten van enkele villaterreinen geven aan dat er waarschijnlijk wel meer mozaïeken zijn geweest. Hoe de mozaïeken er uit hebben gezien is dus niet bekend.


De verspreiding van de villae

Verspreiding van de villae

Het belang van een goede locatie

kaart6ROBAmersfoortDe verscheidenheid aan villae en villa-achtige nederzettingen hangt waarschijnlijk samen met verschillende bodemsoorten, verschillende culturele tradities en de ligging binnen het Romeinse rijk. Verreweg de meeste Nederlandse villae lagen in het zuiden van de huidige provincie Limburg (oranje stippen op de kaart). Dit heeft in eerste instantie te maken met de bodem. Om een zo hoog mogelijke landbouw opbrengst te krijgen, was vruchtbare grond nodig. Deze werd gevonden in het zuiden van Limburg. De lemige lössgrond hier was vruchtbaar en goed te bewerken. Aan de locatie van de villae is echter te zien dat ook de veeteelt een rol speelde. Om het vee te laten grazen waren minder vruchtbare gronden prima. De nattere gronden van een beekdal of de uiterwaarden van een rivier waren bijvoorbeeld uitermate geschikt als weidegronden. Ook op de löss zelf waren kleine verschillen in vruchtbaarheid. De villae lagen vaak ongeveer op de scheiding van de vruchtbare en minder vruchtbare grond. Bijvoorbeeld op plateaus of hellingen naar een beek of een rivier. Zo kon er bovenop de droge, vruchtbare, gronden geakkerd worden. Het vee kon op de lager gelegen nattere grond grazen. Behalve de gunstige bodemgesteldheid van een dergelijke locatie, speelde mogelijk ook het uiterlijk van het landschap een rol. Als men zijn villa op een hoger gelegen locatie bouwde, waren de gebouwen van verre zichtbaar. Daar zorgden de oranje dakpannen wel voor. Bovendien had men zelf natuurlijk ook een prachtig uitzicht.

Infrastructuur en afzetmarkten

Niet alleen de vruchtbare löss zorgde voor een bloeiende villa-economie in Zuid-Limburg. De infstrastructuur van land- en waterwegen zorgde er voor dat vooral het lössgebied en de Maasvallei zich snel konden ontwikkelen. Omdat de afzetmarkten dichtbij waren, konden de producten snel en tegen weinig kosten verkocht worden. Steden als Heerlen, Maastricht, Tongeren (B) en Aken (D) hadden veel voedsel nodig. Daarnaast konden de goederen via de Maas snel en goedkoop naar het noorden gebracht worden, waar vele soldaten aan de grens dagelijks verzorgd moesten worden. De grote weg tussen de Romeinse stad Boulogne-sur-Mer (Fr) en de provinciehoofdstad Keulen (D) liep midden door dit villa gebied en zorgde voor veel handel en verkeer. De villae in het dal van de Maas hadden een gunstige ligging door de nabijheid van de Maas, die garant stond voor een goede verbinding met het noorden en het zuiden. Bovendien liep er aan de westkant van de Maas een grote doorgaande weg tussen Nijmegen en Tongeren. Ook hier hebben waarschijnlijk veel villae gelegen.

Inheemse nederzetting midden tussen de villae

098kerkradewinckelenToch bleven hier ook nog inheemse nederzettingen bestaan. In Kerkrade zijn binnen een straal van 3 km een inheemse nederzetting en meerdere villae terug gevonden. De nederzetting en de villae zijn hoogstwaarschijnlijk tegelijkertijd bewoond geweest. We weten niet hoe de relatie tussen de inheemse nederzettingen en de villae was. Misschien werkten de bewoners van de nederzetting wel voor de villa-eigenaar, maar het kan ook zijn dat de verschillende villae en inheemse nederzettingen vrijwel apart van elkaar bestonden, zonder veel contact.

Germania Inferior of Gallia Belgica?

Hoewel de villae op de lössgronden in Zuid-Limburg een belangrijke rol spelen voor het Nederlandse villa-onderzoek, is het niet helemaal zeker of zij nog wel in de provincie Germania Inferior lagen. De zuidgrens van Germania Inferior is namelijk niet precies bekend. Het Nederlandse rivierengebied en een groot deel van het Nederlandse kustgebied hoorden in ieder geval wel bij Germania Inferior. Het is mogelijk dat het Zuidlimburgse lössgebied deel uitmaakte van de provincie Gallia Belgica, welke grotendeels in het huidige België en het noorden van Frankrijk lag. Deze provincie stond al vroeg onder een civiel bestuur en het leger was niet zo nadrukkelijk aanwezig als in Germania Inferior. Mede omdat Germania Inferior tot aan het einde van de eerste eeuw een militaire provincie geweest, is het mogelijk dat de villae op een andere manier tot stand kwamen en groeiden dan in de buurprovincie Gallia Belgica. Het is echter niet duidelijk of het bestuur of de aanwezigheid van het leger zo veel invloed had op het civiele leven.

Villa-achtige nederzettingen in de verschillende regio’s

Veeboeren op de zandgronden

kaart 6 detailDe villa-achtige nederzettingen lijken vooral voor te komen op de minder vruchtbare zandgronden en langs de kust (gele stippen op de kaart). De zandgronden tussen de rivieren Maas, Demer en Schelde lagen veel ongunstiger binnen de provincie. Op de zandgronden kon minder winst gemaakt worden op de landbouw, omdat de grond minder vruchtbaar was dan in Zuid-Limburg. Men denkt dan ook dat de veeteelt een veel grotere rol speelde. De veeteelt bracht waarschijnlijk een andere manier van leven met zich mee, waardoor het concept van een villa, als grootschalig landbouwbedrijf, wellicht niet in de levenswijze van de bewoners van de streek paste.

Weinig contact met de Romeinen

Daarnaast lagen de zandgronden enigszins afzijdig van de gebeurtenissen in de Romeinse tijd. De grens met zijn legermacht was relatief ver weg en grote steden waren er niet. Er lagen waarschijnlijk ook geen grote doorgaande verkeersroutes door het gebied. Hierdoor kwamen de bewoners minder snel in aanraking met de Romeinse cultuur. Om deze redenen ontwikkelden de zandgronden zich tijdens de Romeinse tijd anders dan het lössgebied van Zuid-Limburg. Zo kon bijvoorbeeld in Hoogeloon een villa-achtige nederzetting ontstaan, die als belangrijkste bestaanswijze de veeteelt had. Waarnemingen van Romeinse steenbouw en diverse oppervlaktevondsten duiden op de aanwezigheid van meer villae (of villa-achtige nederzettingen) op de Brabantse zandgronden dan er tot nu toe opgegraven zijn.

Het rivierengebied: dicht bij de grens

Het rivierengebied was waarschijnlijk een geduchte concurrent van de zandgronden als het om de veeteelt ging. De Bataven, die tussen het vlechtwerk van de verschillende Nederlandse rivieren woonden, zaten dichter bij de legerplaatsen en daarmee dichter bij de belangrijkste afzetmarkten voor vee en paarden. Deze regio stond onder een sterke invloed van de legerplaatsen langs de rijksgrens. De Bataven zijn redelijk snel geromaniseerd nadat de Bataafse opstand (in 69/70 na Chr) de kop was ingedrukt. In het gebied hebben waarschijnlijk vele villae of villa-achtige nederzettingen gelegen, maar er zijn er maar zeer weinig opgegraven.

Niet volledig geromaniseerd

099DrutenDe enige vrijwel volledig opgegraven villa of villa-achtige nederzetting lag bij Druten. Deze nederzetting had waarschijnlijk wel een geromaniseerde hoofdgebouw, maar de overige gebouwen lijken voornamelijk traditionele woonstalhuizen te zijn geweest. Het complex heeft maar ongeveer honderd jaar bestaan en is toen weer opgegeven. De spaarzame resten van andere villae wijzen eveneens op niet volledig geromaniseerde complexen. Tenminste niet in de vorm zoals de villae in het zuiden van Limburg worden aangetroffen. Ondanks de nabijheid van de Romeinse cultuur in de legerplaatsen waren er ook nog veel inheemse nederzettingen in het gebied, waarvan ondertussen een klein aantal is opgegraven.

Waar zijn de villae in de kuststreek?

Over de laatste regio, de kuststreek, is maar weinig bekend. Het lijkt er op dat er geen volledig geromaniseerde villae lagen. Wel zijn er een paar villa-achtige nederzettingen opgegraven. Waarschijnlijk lagen deze geconcentreerd in de buurt van de Romeinse stad in Voorburg en rond de mondingen van de Maas en de Schelde. De Maasmonding was economisch gezien een interessante locatie. Hier verschenen in de tweede helft van de tweede eeuw een aantal stenen gebouwen. Hiervan zijn nooit veel meer dan fragmenten aangetroffen, dus is er niet precies bekend of het hier ook om villae ging. Rond deze periode verschenen er ook een aantal houten gebouwen, die duidelijk door de Romeinse bouwkunde waren geïnspireerd. Ook van deze gebouwen ontbreken goede gegevens. Het is echter goed mogelijk dat zowel de stenen als de houten gebouwen de resten zijn van villae of villa-achtige nederzettingen langs de Maasmonding. De monding van de Schelde heeft waarschijnlijk eveneens een belangrijke rol gespeeld. Helaas heeft de zee hier veel land uit de Romeinse tijd weg gespoeld. We weten echter dat de Scheldemonding een belangrijke vertrekplaats was voor schepen naar Britannia. Veel handelaren richtten hier een altaartje op voor de godin Nehalennia. Zij moest zorgen voor een behouden overtocht over de wilde Noordzee. De aanwezigheid van deze belangrijke handelsroute heeft ongetwijfeld ook de bewoning van de regio gestimuleerd. Omdat de grond echter niet bijzonder geschikt was voor de landbouw (het waren voor het merendeel natte veengebieden) is de aanwezigheid van villae (nog) niet zeker.

Rijswijk: villa-achtige nederzetting

Rijswijk VillafaseDe villa-achtige nederzetting van Rijswijk is een goed voorbeeld van hoe de villae of villa-achtige nederzettingen er in de kustregio wellicht uit hebben gezien. Hier ontwikkelde zich een kleine inheemse nederzetting tot een villa-achtig complex. Het begon aan het begin van de jaartelling met een enkel boerderijtje. Al snel groeide de nederzetting echter uit tot drie gelijktijdige woonstalhuizen met bijgebouwen. Het noordoostelijke erf, de plek van het eerste boerderijtje, ontwikkelde zich anders dan de anderen. Hier werd aan het begin van de derde eeuw een huis met een stenen fundament opgetrokken. Het huis week daarmee af van de traditionele woonstalhuizen in de rest van de nederzetting. Bovendien bezat het andere Romeinse elementen, zoals een badgedeelte, muurschilderingen en hypocaustverwarming. De andere gebouwen en de opzet van de nederzetting veranderden niet veel. Alle erven hadden een eigen bedrijfsfunctie, die te maken had met de veeteelt of de akkerbouw. Dit duidt er op dat de nederzetting misschien niet het uiterlijk had van een villa, maar wel degelijk zo functioneerde. Het nederzettingsterrein in Rijswijk werd rond het midden van de tweede eeuw verdeeld door middel van sloten, waardoor de drie erven van elkaar werden gescheiden. Bovendien groef men sloten om de nederzetting, die weer in verbinding stonden met een veel groter slotensysteem. De kavels (akkers en graslanden) die door middel van het slotensysteem werden gevormd waren ongeveer 2 tot 5 ha groot. De sloten vormden samen een verkavelingssysteem, waarbij vaste maatverhoudingen werden gehanteerd. Het is ondertussen bekend dat ook de wat zuidelijker gelegen inheemse nederzettingen in Midden-Delfland binnen dit verkavelingssysteem lagen.

Katwijk:  villa-achtige nederzetting aan de grens

In Katwijk, zeer dicht bij de grens van het Romeinse rijk en dicht bij de zee, lag waarschijnlijk eveneens een villa-achtige nederzetting. Hier wijzen de vondsten van dakpannen, muurschilderingen en verwarmingsbuizen op de aanwezigheid van een bijzonder gebouw, dat al gelijk in de eerste fase van de nederzetting werd gebouwd en tot het einde heeft gestaan. Deze villa-achtige nederzetting in Katwijk was waarschijnlijk wel inheems, maar lijkt een sterke band te hebben gehad met de nabijgelegen legerplaats in Valkenburg. Hier wijzen niet alleen de vondsten op. De begin- en einddatering van de nederzetting komen vrijwel precies overeen met de bezetting van de legerplaats in Valkenburg (40-200 na Chr.). Dit maakt de nederzetting in Katwijk duidelijk anders dan die in Rijswijk.

De economische basis van de villae

De economische basis van de Nederlandse villae was voornamelijk de landbouw, hoewel de winning van natuursteen, het smelten van ijzererts of het bakken van dakpannen en bakstenen ook tot de economische mogelijkheden heeft behoord.

Akkerbouw

Transformatie van de akkerbouw

Zeker op de vruchtbare lössgronden werd er hoofdzakelijk graan verbouwd. Dit was ook in de IJzertijd al zo, maar toen verbouwde men nog voornamelijk voor eigen gebruik. In de Romeinse tijd werd de vraag naar landbouwproducten steeds groter. De landbouw moest intensiveren om aan de vraag te kunnen voldoen. De intensivering van de landbouw werd bereikt door gebruik te maken van nieuwe landbouwtechnieken, zoals bemesting, eggen, verbeterde ploegen en het wisselen van gewassen. Door de wisselbouw konden ook armere gronden, die in de prehistorie lange tijd braak moesten liggen, langer achter elkaar gebruikt worden. Bovendien heeft men waarschijnlijk in bepaalde streken ook gebruik gemaakt van de in Gallië ontwikkelde maaimachine, die het oogsten versnelde.

Specialisatie

101speltBinnen de villa-economie van de lössgronden trad waarschijnlijk een specialisatie op in de verbouw van spelt. Deze graansoort kon in de villa van Voerendaal aangetoond worden door middel van onderzoek aan verbrande granen en onderzoek van pollen (stuifmeel). Hoewel ook andere granen en gewassen worden terug gevonden, werden deze vermoedelijk vooral verbouwd voor eigen gebruik. Spelt, maar ook brood-tarwe, werden tijdens opgravingen teruggevonden in de grote graanopslagplaatsen van enkele militaire kampen en steden. Zij zijn waarschijnlijk de belangrijkste stapelgewassen geweest.

Vruchtbare grond is goud waard

Volgens berekeningen konden 7 villae in het 'bekken van Heerlen', waarin ook de villa Voerendaal-Ten Hove ligt, een overschot produceren waarmee tot wel 2800 extra mensen konden worden gevoed (naast de villabewoners en het personeel zelf). Op de wat minder vruchtbare landbouwgronden in het lössgebied kon minder overschot worden geproduceerd. Hier konden door 7 villae tot wel 861 extra mensen worden gevoed. De lössgrond erodeerde als gevolg van de akkerbouw en omdat de grond van de hellingen afspoelde. Daardoor werd de grond langzaam steeds minder geschikt voor het verbouwen van graan en andere gewassen. Het is dan ook waarschijnlijk dat de productie van de villae langzaam verschoof naar de veeteelt, op de plaatsen waar de grond toch al minder vruchtbaar was.

Veeteelt

De veeteelt speelde op de Brabantse zandgronden en het rivierengebied altijd al een grotere rol. Hoewel in vrijwel alle villa-achtige nederzettingen, die vooral in de veeteelt gebieden lijken voor te komen, gebouwtjes voor de opslag van graan zijn gevonden, vormde de veeteelt waarschijnlijk de belangrijkste bron van inkomsten. In de villa-achtige nederzettingen werden de koeien in traditionele woonstalboerderijen gehouden. Het is niet helemaal duidelijk of er ook in het hoofdgebouw zelf nog vee gestald was. In de villa van Hoogeloon zijn sterke aanwijzingen dat de nederzetting draaide op de veeteelt. De positie van een veekraal, binnen de omheining en direct naast het hoofdgebouw, geeft het belang aan van het vee. Ook de villa-achtige nederzettingen in Rijswijk-de Bult en Oss-Westerveld draaiden, gezien de aanwezigheid van diverse woonstalhuizen, op de veeteelt.

Industrie

Steengroeven
 
In het zuiden van Limburg komt natuursteen voor, dat geschikt is als bouwsteen. Het was echter niet zo goed als de natuursteen uit het Duitse Rijnland of de Belgische Ardennen. Het wordt terug gevonden bij diverse Zuid-Limburgse villae. Buiten Zuid-Limburg werd de steen opvallend genoeg nauwelijks gebruikt. Men gaf dan de voorkeur aan betere stenen van verder weg. De groeves in Zuid-Limburg zijn waarschijnlijk wel vanuit villae geëxploiteerd. Het gaat hierbij voornamelijk om kalksteen. Een voorbeeld is wellicht de villa Kerkrade-Holzkuil. De villa lag vlak bij een groeve, waarvan bekend is dat die al in de Romeinse tijd werd gebruikt. In een waterput van de villa zijn half afgemaakte stukken van zuilen gevonden, gemaakt van de steen uit de groeve. De villabewoners hebben zich in ieder geval voor eigen gebruik bezig gehouden met de verwerking van de stenen uit de nabijgelegen groeve. Of de groeve ook commercieel werd geëxploiteerd is niet bewijsbaar. Of deze mogelijke industriële werkzaamheden de hoofdinkomsten van de villa konden vormen weten we niet. De akkerbouw speelde namelijk ook zeker een belangrijke rol bij de villa in Kerkrade.

Dakpanproductie

102dakpanstempelNaast de mogelijke steenwinning is het goed mogelijk dat er in het Maasdal villae waren die een eigen steen- of pannenbakkerij hadden. De rivierklei en de klei uit de vele beekdalen was daar waarschijnlijk goed geschikt voor. Tot ver in de twintigste eeuw hebben er namelijk diverse steenovens langs de Maas gestaan. Stempels op dakpannen vertellen wie de dakpan gemaakt heeft. In Nederland is het merendeel van de gevonden dakpannen op die manier toe te schrijven aan dakpanproductie van het Romeinse leger. In de villae worden echter ook veel dakpannen met andere stempels gevonden. Een deel daarvan lijkt te leiden naar pannenbakkerijen in België, die in handen waren van particuliere eigenaren. Van bijna geen van de stempels is echter een bijbehorende pannenbakkerij opgegraven. Het is goed mogelijk dat deze steenovens wel degelijk in Nederland gezocht moeten worden.

IJzerproductie

Bij de meeste nederzettingen en villae worden daarnaast metaalslakken gevonden. Zij wijzen er op dat er een smidse op het terrein stond. Vaak zal deze smidse niet grootschalig hebben gewerkt. Waarschijnlijk werden er dingen gemaakt of gerepareerd voor de villa zelf of voor de directe omgeving. Toch moet de mogelijkheid van ijzerproductie niet afgewezen worden. In diverse gebieden in Nederland was genoeg moerasijzererts of ijzeroer te vinden voor ijzerproductie. Er zijn echter tot nu toe geen smeltovens aangetroffen bij villacomplexen.

Heiligdommen bij villae

Bij diverse villae is een mogelijk heiligdom opgegraven. Bovendien worden er regelmatig beeldjes van goden en godinnen gevonden tijdens opgravingen. Cultus speelde dus duidelijk een rol in het dagelijks leven van de villabewoners. Welke goden er werden vereerd in de gevonden heiligdommen is moeilijk te achterhalen. Het lijkt er op dat er zowel goden uit de Romeinse wereld werden vereerd, als inheemse goden. 

Secundio uit Voerendaal

104voerendaalgraffittiOp het achtererf van de villa in Voerendaal zijn twee kleine gebouwtjes gevonden, waarvan men denkt dat het heiligdommen zijn. Voor één van de twee zijn wat sterkere aanwijzingen, in de vorm van bijzondere aardewerken potten waarop namen zijn ingekrast. Hierop staan de roepnamen van een aantal mensen: iemand met de naam Secundio, iemand wiens naam begint met Sever(...), een naam die begint met Cu(...). Een vierde inscriptie is erg moeilijk te lezen. Het is mogelijk dat hier de naam van een godin heeft gestaan, die niet meer leesbaar is. De naam eindigt dan op '...na'. Uit de overgebleven letters kan het volgende gereconstrueerd worden: 'Aan (de godin) ...na heeft Iu(cundus, -lianus, -lius) dit gewijd'.

Heiligdommen in de open lucht

105heiligdomHoogeloonOok bij de villa-achtige nederzettingen van Hoogeloon en Oss-Westerveld werden kleine heiligdommen gevonden. Beide heiligdommen waren al vóór de Romeinse tijd in gebruik. Het zijn heiligdommen in de open lucht geweest, zonder gebouw. In Hoogeloon bestond het uit een omgreppeld terrein met een rijtje palen en mogelijk een (heilige?) boom.


De bewoners van de villae

Veteranen en inheemse elite

In eerste instantie werd gedacht dat de meeste villae gesticht waren door Romeinse kolonisten of veteranen uit het leger. Uit de opgravingen van de laatste tijd blijkt echter dat waarschijnlijk een groot aantal villae inheemse eigenaren had. Dit lijkt in ieder geval het geval te zijn bij de inheemse nederzettingen die later tot villa werden verbouwd, zoals bijvoorbeeld Voerendaal-ten Hove, Neerharen-Rekem of de villa-achtige nederzettingen Hoogeloon en Rijswijk. Of de nieuw gestichte villae ook een inheemse eigenaar hadden is niet bekend. Men denkt echter dat deze villae vooral zullen zijn gesticht door inheemse mensen die binnen de nieuwe maatschappij waren opgeklommen. Deze hadden genoeg geld om een villa te bouwen.

Stadsbestuurders uit Xanten

106bronzenplaatjeIn een van de villae in Zuid-Limburg (Houthen-Sint Gerlach) zijn bronzen plaatjes gevonden, die namen vermelden. Op het eerste plaatje staat een tekst die aanduidt dat ene Marcus Vitalinius, een hoge ambtenaar en een van de 'burgemeesters' van Colonia Ulpia Traiana (de grote stad in het Duitse Xanten), door een zekere Julius de verzekering van vriendschap werd gegeven. Op de achterkant van dit plaatje staat een jongere inscriptie, waarop de stam van Catualium eer bewijst aan Titus Tertinius, een oud-ambtenaar (een van de ordehandhavers) van Xanten. De naam Titus Tertinius keert terug op het tweede plaatje, waar eveneens eer wordt bewezen aan deze man en waarbij vermeld wordt dat Titus Tertinius ook 'gemeenteraadslid' en 'burgemeester' was. De tekst op het derde plaatje is erg incompleet, al is de verleiding groot ook hier de naam van Titus Tertinius te lezen. De bronzen plaatjes zijn een aanwijzing voor het bezit van villae door rijke stadsbestuurders. De villa ligt op ruim 100 kilometer van Xanten. Waarschjinlijk woonde de man zelf daarom niet het gehele jaar op de villa. Het complex zal dan in handen zijn geweest van een rentmeester of een pachter.


Samenvatting

Inheemse nederzettingen

Voordat de Romeinen kwamen woonden de mensen in rechthoekige gecombineerde woonstalhuizen. Het vee stond aan de ene kant van het huis, terwijl de familie de andere helft bewoonde. Een nederzetting bestond over het algemeen uit niet meer dan drie of vier gelijktijdige woonstalhuizen met een aantal bijgebouwen, graanschuurtjes en waterputten. Vaak stonden de boerderijen zelfs alleen. Soms werd er om de nederzetting of de afzonderlijke erven een greppel gegraven. Dergelijke kleine nederzettingen bleven tijdens de hele Romeinse tijd het beeld van het platteland bepalen. Aanwijzingen dat deze nederzettingen wel degelijk binnen het Romeinse rijk lagen worden vooral geleverd door de vondsten.

Nieuwe gebruiksvoorwerpen

In de loop van de tweede eeuw gaf bijna de hele bevolking geleidelijk aan zijn oude vertrouwde handgemaakte potten op en stapte over op de op de draaischijf vervaardigde potten die de Romeinen introduceerden. Ook ander vondstmateriaal geeft aan dat men lang niet meer alles zelf maakte, maar steeds meer voorwerpen van de Romeinen over nam. De Bataafse Opstand uit 69/70 na Chr. is een keerpunt geweest. Nadat deze opstand was neergeslagen lijkt de bevolking zich te hebben neergelegd bij de Romeinse overheersing. Vanaf dat moment kwam de 'romanisering' van nederzettingen en gebruiksvoorwerpen pas goed op gang.

Romanisering: ieder zijn eigen tempo

Deze romanisering is duidelijk een eigen keuze geweest van de bevolking: sommigen namen veel meer Romeinse dingen over dan anderen. Zo kwamen er inheemse nederzettingen naast vrijwel volledig geromaniseerde villae voor. De mate van romanisering zal onder andere af hebben gehangen van de economische mogelijkheden van de verschillende regio's. Het zuiden van Limburg was bijvoorbeeld bijzonder vruchtbaar, waardoor een bloeiende landbouweconomie ontstond. Dit sloot naadloos aan op de Romeinse cultuur, die altijd erg gericht was geweest op de akkerbouw. De zandgronden en de natte veen- en riviergebieden in de rest van het land waren daarentegen beter geschikt voor de veeteelt. Dit was economisch gezien minder interessant, waardoor ook de bewoning zich minder snel kon ontwikkelen. Ten slotte zullen ook culturele verschillen tussen de Nederlandse regio's gezorgd hebben voor een andere ontwikkeling en aanpassing aan de Romeinse cultuur. Zo konden in het zuiden van Limburg 'echte' Romeinse villae tot ontwikkeling komen, terwijl het huis van de belangrijkste familie van een nederzetting op de Brabantse zandgronden of in de kuststreek alleen een Romeins getinte zuilengalerij kreeg. Een dergelijke nederzetting wordt dan ook een villa-achtige nederzetting genoemd.

Romeinse villae

Een Romeinse villa (meervoud: villae) was een bedrijf op het platteland, waarbij men bij de bouw en de opzet van het bedrijf elementen van de Romeinse architectuur en cultuur over nam. Het was een complex met een hoofdgebouw en bijgebouwen. Een villa produceerde een overschot, dat verkocht kon worden aan bijvoorbeeld de steden of aan het leger. Soms woonde de eigenaar zelf op de villa, maar het gebeurde ook vaak dat het bedrijf over werd gelaten aan een rentmeester of een pachter. Meestal waren villae grote landbouwbedrijven, maar er werden bijvoorbeeld ook steengroeven of pannenbakkerijen vanuit villae geëxploiteerd. De villae bestonden uit een omheind erf, waarop een hoofdgebouw met meerdere bijgebouwen stonden. Het hoofdgebouw, en vaak ook enkele bijgebouwen, hadden (deels) stenen funderingen, waarop lemen wanden waren opgetrokken. Dit stak duidelijk af tegen de inheemse traditie, waar men alleen in hout en leem bouwde. De gebouwen lagen min of meer geordend rondom een open plaats. Hier lag meestal nog een waterput, en soms een vijver of een wateropslagplaats. Het hoofdgebouw was over het algemeen symmetrisch gebouwd. Een zuilengalerij aan de voorkant van het gebouw en twee vierkante kamers op de hoeken van deze galerij zijn de belangrijkste elementen van de meeste Nederlandse villae. In het huis waren wanden versierd met schilderingen. Een of meer ruimtes, waaronder soms badruimtes, werden verwarmd door middel van vloer- en wandverwarming. Doordat veel villae steeds verder werden uitgebouwd, ging vaak de oorspronkelijke symmetrische opzet verloren.

Van inheemse nederzetting naar Romeinse villa

Zowel de 'echte' villae als de villa-achtige nederzettingen kwamen in Nederland waarschijnlijk voort uit van oorsprong inheemse nederzettingen. Dit waren al wat grotere inheemse nederzettingen, met meer dan de gebruikelijke drie of vier erven. Binnen een aantal van deze nederzettingen is er één huis aangetroffen dat belangrijker was dan de rest. Bij deze huizen werden door de archeologen bijzondere vondsten gedaan, die er op wijzen dat het contact met de Romeinen waarschijnlijk via de belangrijke bewoners van deze huizen verliep. Aan het einde van de eerste eeuw werden veel van deze hoofdgebouwen aangepast aan de Romeinse mode; de bewoners besloten tot op zekere hoogte te romaniseren. Soms kon men zich alleen een zuilengalerij om het huis en een dak met dakpannen veroorloven. De rest van de nederzetting veranderde niet of nauwelijks. 084porticushuisdeHordenDergelijke villa-achtige nederzettingen lagen op de minder vruchtbare zandgronden en de natte veen- en klei gebieden langs de kust. Voorbeelden van villa-achtige nederzettingen zijn gevonden in Rijswijk-de Bult, Oss-Westerveld en Hoogeloon. In het zuiden van Limburg kreeg in een paar gevallen de hele inheemse nederzetting een grondige verbouwing. Alle oude huizen werden gesloopt en er kwam een hoofdgebouw met losse bijgebouwen voor in de plaats: een echte Romeinse villa. De 'echte' villae lagen waarschijnlijk voornamelijk in het zuiden van Limburg en in het dal van de Maas. Voorbeelden van volledig tot villae verbouwde nederzettingen zijn de villae Neerharen-Rekem (B) en Voerendaal-ten Hove. Of er ‘echte’villae in het rivierengebied, het woongebied van de Bataven, hebben gelegen is niet echt bekend.

Nieuwe villae

Er ontstonden ook veel nieuwe villae, vooral op de vruchtbare gronden in het zuiden van Nederland. Men neemt aan dat ook deze villae door inheemse mensen werden gebouwd. Deze nieuwe villae werden rond het begin van de tweede eeuw gebouwd, in dezelfde periode als de verbouwingen in bijvoorbeeld Voerendaal en Neerharen. De meeste villae, zowel nieuw als verbouwd, kregen een provinciaal-Romeinse inrichting. Dat wil zeggen dat men zich vaak de luxe van een eigen badhuis veroorloofde en dat men vloer- en muurverwarming aanlegde zodat een rokerig open vuur in een aantal kamers niet meer nodig was. Daarnaast waren de muren vaak beschilderd. Van mozaïeken, die vrijwel overal in het Romeinse rijk worden aangetroffen, zijn nog maar weinig sporen gevonden in Nederland.

Conclusie

Als algehele conclusie kan worden gesteld dat de bewoners van het Romeinse Nederland op hun eigen manier omgingen met de aanwezigheid van en de overheersing door de Romeinen. Pas na de Bataafse Opstand romaniseerde een deel van de bevolking zich echt. Vooral in de vruchtbare gebieden in het zuiden van Limburg romaniseerden de bewoners zich op wat grotere schaal. Het merendeel van de plattelandsnederzettingen in Nederland was echter niet bijzonder geromaniseerd. Het kan zijn dat de mensen wel genoeg verdienden, maar er bewust voor kozen geen villa te bouwen. Misschien wilden ze zich wel helemaal niet zo aanpassen aan de Romeinse cultuur.



Margje Vermeulen-Bekkering


Literatuur

Algemeen:
Es, W.A. van, 1981, (3e herziene druk), De Romeinen in Nederland. Haarlem

MUST & B. Colenbrander (red), 2005, Limes Atlas. Rotterdam.

Percival, J., 1976, The Roman villa: an historical introduction. London

Stuart, P. & M.E.Th. De Grooth (ed.), 1987, Langs de weg. Heerlen/Maastricht.

Inheemse bevolking:
Bridger, C., 2000, Zur römischen Besiedlung im Umland der Colonia Ulpia Traiana/Tricensimae. In: Germania inferior. (Ergänzungsbände zum Reallexikon der Germanischen Altertumskunde Band 28). Berlin/New-York 185-211

Heinrichs, J., 2000, Römische Perfidie und germanischer Edelmut? Zur Umsiedlung protocugernischer Gruppen in den Raum Xanten 8 v.Chr. In: Germania inferior. (Ergänzungsbände zum Reallexikon der Germanischen Altertumskunde Band 28). Berlijn/New-York. 54-92

Hiddink, H.A., 1999, Germaanse samenlevingen tussen Rijn en Weser. 1ste eeuw voor-4e eeuw na Chr. Amsterdam.

Roymans, N., 1990, Tribal societies in Northern Gaul. An anthropological perpective. (Cingula 12) Amsterdam

Roymans, N., 1996, The sword or the plough. Regional dynamics in the romanisation of Belgic Gaul and the Rhineland area. In: N. Roymans (ed.), From the Sword to the Plough. Three studies on the earliest romanisation of northern Gaul. Amsterdam. 9-126.

Roymans, H.G.A.M, 2004, Ethnic identity and imperial power the Batavians in the early Roman empire. Amsterdam

Swinkels, L. (ed), 2004, De Bataven verhalen van een verdwenen volk. Amsterdam/Nijmegen

Wolters, R., Germanische Mobilität und römische Ansiedlungspolitik: Voraussetzungen und Strukturen germanischer Siedlungsbewegungen im römischen Grenzland. In: Germania inferior. (Ergänzungsbände zum Reallexikon der Germanischen Altertumskunde Band 28). Berlin/New-York. 146-168

Inheemse nederzettingen:
Bloemers, J.H.F., 1994, Die social-Ökonomischen Aspekte der ländliche Besiedlung an Niederrhein und Niedermaas in Germania Inferior und das Limesforveld von Christi Geburt bis zum 5. Jahrhundert nach Christi. In: Ländliche Besiedlung und Landwirtschaft in den Rhein-Donau-Provinzen des Römischen Reiches. (Passauer Universitätsschriften zur Archäologie 2)

Broeke, P.W. van den & H. Van Londen 1995: 5000 jaar wonen op veen en klei. Archeologisch onderzoek in het reconstructiegebied Midden-Delfland. Utrecht

Bruin, J. de, 2005, Een eerste aanzet tot de ontrafeling van de bewoningsgeschiedenis van zuidelijk Zuid-Holland in de Romeinse tijd. In: E. van Rossenberg et al (ed.), SOJAbundel 2002/2003. Amsterdam/Leiden p. 27-28

Enckevort, H. van, 2000, Bemerkungen zum Besiedlungssystem in den südostlichen Niederlanden während der späten vorrömischen Eisenzeit und der römischen Kaiserzeit. In: Germania inferior. (Ergänzungsbände zum Reallexikon der Germanischen Altertumskunde Band 28). Berlin/New-York 336-396.

Hiddink,H.A., 2005, Archeologisch onderzoek aan de Beekseweg te Lieshout (gemeente Laarbeek, Noord-Brabant). (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 18) Amsterdam

Londen, H. van, 2000, Landscape and water management: Midden-Delfland, a region south of the Limes. In: Germania inferior. (Ergänzungsbände zum Reallexikon der Germanischen Altertumskunde Band 28). Berlin/New-York.169-184

Roymans, N. & S. Heeren, 2004, L'archéologie des habitats ruraux romains aux Pays-Bas bilan de cent années de recherches. Archéologie de la Picardie et du Nord de la France, Revue du Nord. Vol. 86, 19-35.

Schinkel, C., 1998, Unsettled settlement, occupation remains from the Bronze Age and the Iron Age at Oss-Ussen. The 1976-1986 excavations. In: H. Fokkens (ed.), The Ussen project. The first decade of excavations at Oss. (Analacta Praehistoria Leidensia 30). Leiden

Slofstra, J., 1991, Changing settlement systems in the Meuse-Demer-Scheldt area during the Early Roman Period. In: N. Roymans & F. Theuws (ed.), Images of the past: studies on ancient societies in northwestern Europe. (Studies in pre- en protohistorie 7) Amsterdam. 131-199

Stoepker, H. et al, 2000., Venray-Hoogriebroek en Venray-Loobeek: Nederzettingen uit de prehistorie, Romeinse tijd en late Middeleeuwen. (ROB Rapportage Archeologische Monumentenzorg 46). Amersfoort. 33-87

Velde, H.M. van der & M.C. Kenemans, 2003, Een nederzetting uit de IJzertijd en Romeinse tijd op De Hulst (Oostrum, gemeente Venray) (ADC rapport 202). Bunschoten

Verwers, W.J.H., 1998, North Brabant in Roman and Early Medieval Times: Habitation History. Amersfoort

Willems, W.J.H., 1986 Romans and Batavians a regional study in the Dutch eastern river area (originally Published in: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 31(1981) and 34 (1984))

Villa-achtige nederzettingen:
Bloemers, J.H.F., 1978, Rijswijk (Z.H.), 'De Bult'. Eine Siedlung der Cananefaten. Amersfoort.

Hulst, R.S., 1978, Druten-Klepperhei. Vorbericht der Ausgrabungen einer römischen Villa. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 28, 133-151

Slofstra, J., 1982, Een inheems Romeinse villa op de kerkakkers bij Hoogeloon. In: J. Slofstra, H.H. van Regteren Altena, N. Roymans & F. Theuws, Het kempenproject. Een regionaal-archeologisch onderzoeksprogramma. (Bijdragen tot de studie van het Brabants Heem 22; I.P.P. publikatie 306). Waalre.102-112

Slofstra, J., 1991, Changing settlement systems in the Meuse-Demer-Scheldt area during the Early Roman Period. In: N. Roymans & F. Theuws (ed.), Images of the past: studies on ancient societies in northwestern Europe. (Studies in pre- en protohistorie 7) Amsterdam. 131-199

Wesselingh, D.A., 2000, Native neighbours: local settlement system and social structure in the Roman period at Oss (The Netherlands). (Analecta Praehistorica Leidensia 32) Leiden

Villae in Nederland:
Boe, G. De, 1988, Die Siedlungsgeschichte der Villa rustica zu Neerharen-Rekem (Belgien). In: M. De Grooth et al, Villa rustica; römische Gutshöfe im Rhein-Maas-Gebiet. Freiburg i. Br.

Braat, W.C., 1953, De grote Romeinse villa van Voerendaal. Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 34, 48-79

Dierendonck, R.M. van et al, 1987, Rijke hereboeren uit Maasbracht. In: M. De Grooth et al, Villa rustica; römische Gutshöfe im Rhein-Maas-Gebiet. Freiburg i. Br.

Es, W.A. van, 1981, (3e herziene druk), De Romeinen in Nederland. Haarlem

Hazenberg, T. & W. K.Vos, 1999, Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) in Mook en

Middelaar, 'villa Plasmolen'. (ADC Rapport 6). Bunschoten.

Tichelman, G., 2005, Het villacomplex Kerkrade-Holzkuil. (ADC rapport 155). Amersfoort

Willems, W.J.H., 1987, De grote villa van Voerendaal, In: P.Stuart & M.E.Th. De Grooth (ed.), Langs de weg. Heerlen/Maastricht. 46-50

Willems, W.J.H., 1988a, Voerendaal. Publications de la Société historique et archéologique dans le (duché du) Limbourg 124. 404-424

Willems, W.J.H., 1988b, Die grosse Villa rustica von Voerendaal. In: M. De Grooth et al, Villa rustica; römische Gutshöfe im Rhein-Maas-Gebiet. Freiburg i. Br.

Verschillende typen villae:
Gaitzsch, W., 1986, Grundformen römischer Landsiedlungen im Westen der CCAA. Bonner Jahrbücher 186, 397-427

Gaitzsch, W., 1988, Grundformen römischer Landsiedlungen im Rheinland. In: M. De Grooth et al, Villa rustica; römische Gutshöfe im Rhein-Maas-Gebiet. Freiburg i. Br.

Lenz, K.H.,1998, Villae Rusticae: zur Entstehung dieser Siedlungsform in den Nordwestprovinzen des Römischen Reiches. Kölner Jahrbuch 31, 49-70.

De inrichting van de villae:
Moormann, E.M. & L.J.F. Swinkels, 1980, Wall-Painting Fragments from a Roman Villa at Vlengendaal (Bocholtz). Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 30, 347-365

Economische basis van de villae:
Kooistra, L.I., 1996, Borderland farming possibilities and limitations of farming in the Roman period and Early Middle Ages between the Rhine and the Meuse. Assen

De bewoners van de villae:
Mann, J.C. 1983, Legionary Recruitment and Veteran Settlement during the Principate. (Institute of Archaeology Occasional Publication 7). London.

Links

Algemeen:
Archeologienet
Cultuurwijzer
Limes.nl 
Imperium Romanum (Duits)
Livius.org (Engels)

Opgravingen rondom Houten (provincie Utrecht):
Archeologisch Pakhuis Houten

voorbeelden van nederzettingen en villae in het rivierengebied (NL):
Archeologisch Pakhuis Houten